Aandachtspunt bescherming van rechtsbescherming in de rechtsstaat

Open brief aan de Staatscommissie Rechtsstaat 2023, 17 augustus:

Geachte leden van de Staatscommissie rechtsstaat,

 

   Ouderorganisaties en advocaten onderkennen een grote rechtsongelijkheid wegens te open rechtsnormen waardoor gezinnen géén houvast hebben aan de wet om zich te kunnen verweren tegen de staatsorganen, in geval de jeugdbeschermingsketen.

 

  Door oud-advocaat mr.ir. Peter Prinsen is het duidelijk omschreven, eerst in een opiniestukje in NRC, getiteld:  “Jeugdzorg, niet weerlegbaar”.

Dit n.a.v. het artikel dat rechters in de Toeslagenaffaire (september - oktober 2021) te rigide in gemakzucht het overheidsorgaan [vergelijkbaar met kinderrechters die CRvB-uitspraak LJN BD1113 negeren] gelijk gaf, zonder gelijkwaardige controle van feiten:

 

Folkert Jensma noemde de Jeugdzorg {dat geen jeugdgezondheidszorg is!}  "één van de grootste wanprestaties van kabinet Rutte, sinds in 2015 de gemeenten ermee werden belast" (Eerder artikel: 'De rechter dreigt een lege huls te worden in het jeugdrecht' in NRC).

 

"Feitelijk" is het systeem "ingestort". Eerder dit jaar opende de krant NRC met een artikel 'Kritisch rapport [Woittiez] stilgehouden over fouten in de jeugdzorg' (24/6/’21):

 

"jaarlijks [worden] mogelijk bij honderden gezinnen op basis van foute, [manipulatieve] of onvolledige informatie interventies [OTS/UHP] gedaan" en wel als gevolg van "tekortschietende rechtsbescherming". Dat elke getroffen beleidsmaatregel leidt tot toename van de beheersbaarheid zou tot filosofische reflectie moeten stemmen over 'Instrumentaliteit en rechtsbescherming':

 

ieder wetsartikel met repressief karakter is een medaille met twee kanten. Enerzijds verschaft het aan de overheid het instrument [OTS/UHP] voor repressief optreden jegens de burger en kind op grond van gestelde 'feiten'; anderzijds is datzelfde artikel voor de burger het [meetbare] rechtsmiddel om zich te door weerlegging van die gestelde feiten.

 

Maar dan moet de rechtsnorm, inhoud van wetsartikel, 'weerlegbaar' zijn, dat wil zeggen dat de ouders met het wetsartikel in de hand relevante 'feiten' moeten kunnen weerleggen.

 

"Ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd" (BW1:255 lid 1) is echter niet-wettelijk omdat de wet niet aangeeft wanneer sprake is van 'ernstige' bedreigende ontwikkeling. Het is dan uiteindelijk de subjectieve mening van de {diagnostisch-ònbevoegde} jeugdbeschermer, waar de rechter, die zich strikt aan de wet  houdt, het mee moet doen.

 

 

Daardoor is een Position Paper ingebracht aan de Tweede Kamer (Hervormingsagenda Jeugd), 20 april 2023:

 

-* Van rechtsstaat naar verzorgingsstaat

 

   Wat onze verzorgingsstaat in honderd jaar met de mindset van burgers en instituties heeft gedaan, veelal ten goede maar ook ten kwade, onttrekt zich aan ons bewustzijn en is niet bij te sturen met ad hoc beleidsmaatregelen.

   De verzorgingsstaat heeft ons sociale rechten gebracht, maar heeft van de uitvoerende macht ook een verzorgende macht gemaakt, waarbij de rechtsstaat soms in de verdrukking is gekomen. Burgers zijn in het jeugdzorgdomein van autonoom rechtssubject verworden tot heteronome, steevast “kwetsbaar” genoemde zorgconsumenten in een “markt van welzijn en geluk” (term van Hans Achterhuis, 1983).

   De verzorgingsstaat wil voor ons zorgen - und bist du nicht willig so brauch ich Gewald (naar Von Goethe: der Erlkönig). Denk aan het „drangkader“. Jeugdzorg is verzorgingsmacht geworden {dat niét voldoet aan kinderrecht artikel 24}.

 

-* Jeugdhulp en jeugdbescherming

 

   Jeugdhulp en jeugdbescherming lijken juridisch afzonderlijke domeinen (Jeugdwet resp. BW1) maar organisatorisch lopen zij naadloos in elkaar over. Kinderbeschermingsmaatregelen zijn te vaak het eindstation van een jeugdhulptraject. Ontwikkelingsproblemen – wie kent ze niet – waarmee ouders (zorgconsumenten) te gemakkelijk naar een hulpverlener lopen, of die bekend raken bij of worden opgespoord of verondersteld door de zorginstanties, kunnen in het jeugdhulpbestel (waarop artikel 255 BW1 zijn schaduw vooruit werpt) vaak niet meer autonoom door ouders worden aangepakt: Het kind met een verméénd ontwikkelingsprobleem heet juridisch meer of minder ernstig “in zijn ontwikkeling bedreigd” en het rechtsvermoeden is al gauw dat “de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is niet of onvoldoende [wordt] geaccepteerd.”

   Dat kind kan onder toezicht worden gesteld, uit huis worden geplaatst of het gezag van zijn ouders kan worden beëindigd (BW1:255, 265b, 266).

   Wat niet ín de “rechtsnorm” van art. 255 staat maar er om rechtsstatelijke redenen wèl in hóórt te staan is: wàt is feitelijk ‘ernstige ontwikkelingsbedreiging’? – hóé ernstig moet het zijn wil de overheid mogen ingrijpen? – wíé maakt uit of c.q. welke zorg “noodzakelijk” is?

{De hele jeugdzorgketen is in feite niet diagnostisch bevoegd}.

   De aan de wet gebonden rechter heeft voor die vragen geen houvast aan de wet zolang de rechtsnorm van art. 255 juridisch “niet kenbaar” ìs.

 

   En ouders kunnen zich niet verweren tegen die niet-kenbare “rechtsnorm”.

Dit betekent dat de wet geen rechtsbescherming biedt.

Omdat het jeugdzorgsysteem bij nadere beschouwing terug te voeren is tot art. 255 ontbreekt het aan rechtsbescherming, en waar rechtsbescherming ontbreekt, dreigt willekeur of onzorgvuldigheid en kan het systeem op hol slaan.

   De rechtsgrond voor dit hele stelsel, met een jaaromzet van thans 5,6 miljard, steunt au fond op dat ene artikel 255, dat, zoals gezegd, niét een feitelijke rechtsnorm is, maar een pedagogisch oordeel dat in de wet niet is genormeerd en daarom juridisch niet weerlegbaar is! Het maakt de kinderrechter nolens volens tot autonome staatsopvoeder in de verzorgingsstaat. Hij moet persoonlijk de verantwoordelijkheid nemen, en wel op basis van meningen van “kinderbeschermers”.

 

-* De wortel

 

   De wortel van dit probleem ligt bij de invoering van de kinderbeschermingsmaatregelen OTS en UHP, honderd jaar geleden, bij de prille ontwikkeling van de verzorgingsstaat. Van het toenmalige “bedreigd met de zedelijke of lichamelijke ondergang” (1922) is de rechtsgrond uitgegroeid tot “ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd” (2015).

   In de vorige eeuw kwam de wettelijke regeling van de jeugdhulp tot stand, nauw verweven met de jeugdbescherming. Het geheel groeide uit tot een machtige lobby die het beeld van de heteronome zorgconsument consolideerde.

 

   Grote aanjager van de recente hulpgroei van 2 miljard euro was de stelselherziening van 2015. Daarin werd jeugdhulp – tot dan een recht van ouders op hulp – vervangen door de plicht van de overheid om hulp aan te bieden als zij daarvoor aanleiding méént te zien, en u weet het: “bist du nicht willig ...”.

Dit leidde tot een boost voor het verdienmodel van hulpaanbieders, omdat noch de rechter noch de ouder enig houvast heeft aan de wet om te beslissen resp. verweer te voeren.

   Een NJi-rapport (“Het groeiend jeugdzorggebruik, Duiding en aanpak”) meldde een groei in vijf jaar met een factor 25 van kleinschalige ‘hulpaanbieders’, in feite afzetgebied voor pleegzorg. Sinds 2015 zijn de kosten van jeugdzorg gestegen van 3,6 miljard tot 5,6 miljard euro. (NRC 7 december 2022) terwijl uitgegaan was van een krimp.

   Hugo de Jonge (CDA) sprak bij zijn aantreden als minister van VWS in 2017 van een “doorgeschoten marktwerking” in de zorg en pleitte voor minder markt.

Desondanks is jeugdzorg geëxplodeerd.

 

   In een gezamenlijke Kamerbrief van 20 maart 2020 schreef hij niét “Hoe lossen we dit op?” maar “Hoe worden we hier steeds beter in” (in z.g. goede ontwikkelingen die in gang zijn gezet) waarna hij, nogal simplistisch, aankondigde: “Alle kinderen moeten gezond en veilig kunnen opgroeien, hun talenten ontwikkelen en naar vermogen participeren in de samenleving.”

   Één jaar en tien dagen later verscheen het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming”. Geen woord over de existentiële jeugdzorgcrisis. Het is onbegrijpelijk dat het Kabinet met dit sprookje het jeugdzorgbeleid heeft kunnen voortzetten, ja zelfs een nieuw Toekomstscenario heeft ontwikkeld met meer van hetzelfde en met openstelling van de doelgroep tot alle 3.300.844 minderjarige kinderen.

 

-* Rechtsbescherming, wat is dat eigenlijk?

 

   Ontbrekende rechtsbescherming is inmiddels herkend als een belangrijke factor van het onvermogen om de geest weer in de fles te krijgen. Minister Weerwind (Rechtsbescherming) heeft op 17 maart 2023 een al eerder aangekondigde ‘Adviescommissie Rechtsbescherming en Rechtsstatelijkheid in het Toekomstscenario’ in het leven geroepen.

Maar rechtsbescherming, wat is dat eigenlijk?

   Alle actuele publicaties laten zich uit over rechtsbescherming, maar, merkwaardig genoeg, nergens vinden we een definitie van dat begrip. In het kader van een promotieonderzoek aan de Leidse Universiteit is een opinieonderzoek onder betrokken professionals en ouders verricht, op zoek naar de vraag wat we onder rechtsbescherming moeten verstaan.

 

   In plaats van in de studeerkamer na te denken over dit rechtstheoretische begrip zochten de onderzoekers uit de wolk van antwoorden een grootste gemene deler.

   Die bleek: beter gefaciliteerde ‘toegang tot de rechter’. Dit komt overeen met de bestuursrechtelijke opvatting (die in dat rechtsgebied vanwege de machtenscheiding niet verder mag reiken dan ‘marginale’ toetsing). Vooralsnog geeft dit géén overtuigend antwoord op de vraag wat rechtsbescherming is.

 

 -* Rechtsbescherming

 

   Rechtsbescherming is de raison d’être van de rechtsstaat;  Zoek de definitie dus dáár:

 

   Het doel van de rechtsstaat is:

1) met wetten burgers te beschermen tegen machtsmisbruik, willekeur of onzorgvuldigheid van de overheid.

2) Daartoe dient het legaliteitsbeginsel dat voorschrijft dat elk overheidsoptreden gebaseerd moet zijn op een rechtsregel.

3) Een vereiste is dat rechtsregels voldoen aan het lex certa- oftewel kenbaarheidsvereiste.

4) Het resultaat hiervan is dat die wetten, vertolkt door een onafhankelijke, líjdelijke, aan de wet gebonden rechter, de burgers beschermen tegen ongerechtvaardigde interventie in hun burgerlijke rechten en vrijheden door overheidsorganen in de uitoefening van hun door diezelfde wetten opgedragen taak.

 

   Het kenbaarheidsvereiste van het legaliteitsbeginsel vervult een cruciale rol hierin.

Art. 255 BW1 schiet hierin tekort, hetgeen de oorzaak is van het ontbreken van rechtsbescherming in de jeugdzorg. Velen schrikken terug voor het ontwerpen van een stelsel van rechtsnormen ter voldoening aan het kenbaarheidsvereiste.

Toch is veel inspiratie te putten uit de literatuur om te komen tot een stelsel van rechtsregels die de rechter binden, die het probleemveld voldoende bestrijken en die voldoende feitelijk en kenbaar zijn om aan alle rechtsstatelijke eisen voldoen.

 

-* Conclusie

 

   Aan de wetgever de taak om bovenstaand doel na te streven. Zònder kenbare wet geen rechtsbescherming en zonder rechtsbescherming geen oplossing van de crisis.

   Alleen wetten, die de autonomie van burgers respecteren door hen de mogelijkheid te geven om zich effectief te beroepen op de bindende woorden van de wet, zijn de uitweg uit de crisis. ●

 

 

Tot zover de Position Paper waar niet op werd gereageerd: negatie.

In  een concept  van Prinsen staat vrij vertaald:

 

   De 'niet-weerlegbaarheid' van de wettelijke criteria, het ontbreken van concrete rechtsnormen, en de eigenmacht, de discretionaire bevoegdheden, van de jeugdbescherming door gebruik van containerbegrippen en clichés, leidt tot een kentheoretisch probleem.

 

   De kinderombudsman Marc Dullaert stelde vast dat "ten onrechte kinderbeschermingsmaatregelen kunnen zijn opgelegd" in diens rapport "Is de zorg gegrond?", 2013.

 

   Het ideaal rond 1922 was gezinnen maatwerk te leveren op basis van pedagogische wetenschap naar de destijds geldende maatschappelijke idealen, die leidden tot loslaten van concrete rechtsnormen. De wet ontbrak codificering.

 

   Dullaert kan diens stelling niet toetsten, en ouders dus ook niet, aan normen, criteria, die houvast geven.

Zo wordt ook bij de Toeslagenaffaire gevraagd om een 'herbeoordeling' zonder houvast aan feiten.

 

    Erger wordt het met spoeduithuisplaatsingen onder Rechtsvordering artikel 800 lid 3.

 

   Telefonisch kan de jeugdbescherming een spoedmachtiging aanvragen zònder concrete gronden, enkel het containerbegrip "onmiddellijk ernstig gevaar".

   Pas na 2 weken, na het voldongen feit dat het kind is weggeplaatst, en het "onmiddellijk" niét meer geldt, is de eis van de rechtsregel in Rv800 een gepasseerd station.

   Daar wordt niét achteraf onderzoek naar gedaan. Hier ontbreekt dus de rechtsbescherming in het geheel. De Rechters toetsen niét hoe schadelijk de beschermingsmaatregel is voor het kind (https://lnkd.in/e7pVrYqF , wetenschappelijk bewijs!).

   Men mag vermoeden dat dit traject zeer regelmatig gebruikt wordt door de jeugdbescherming als òneigenlijk traject aangezien er bedenkingen zijn:

● De Inspectie G&J bewees (rapport 2022) dat 100% van alle onderzochte rapportages uit de jeugdzorg niet voldeden. Daarop kan de rechter dus nooit concreet voldoen aan het vereiste in lid 4 van BW1:255.

● De rechter heeft geen diagnostische bevoegdheid om het niveau van een 'deskundigenrapport', zo de jeugdbescherming dat kan overgeven aan de ouders en rechter (zonder echte diagnose volgens niveau IVRK24), op waarde te schatten.

● De rechter trapt in de risicoanalyse van de jeugdbescherming. Mag een risico reeds tot uithuisplaatsing leiden? Het zou zijn als een verbod op traplopen omdat het risico bestaat te vallen: 'traplopen enkel onder toezicht van Jeugdbescherming'.

● De Rechter toets niet naar gevolg voor het kind (wetenschappelijk bewezen schadelijkheid UHP).

● De rechter onderkent de invloed van financiering van de GI niét, de bezettingsgraden; het niét financieren op gediagnosticeerde effectiviteit van een maatregel, dat tot kortere maar effectievere trajecten leiden zou.

 

   De motie Klein werd aangenomen doch niet ingevoerd:

   Bij gebruik van Rv800³ zou er een "onderzoeksrechter", een gespecialiseerd Rechter-commissaris jeugd, binnen 3 dagen ter toetsing dienen plaats te vinden. Dit in analogie met strafrechtelijke inverzekeringstelling, getoetst naar rechtmatige vrijheidsbeneming.

   Voor het kind is plotseling weggeplaatst worden naar vreemden, met verbod met bekenden of vrienden te spreken, ernstig traumatisch, en de schadegevolgen zijn wetenschappelijk bewezen.

 

Tot zover uitleg over de te open rechtsnormen waar therapeutisch en diagnostisch onbevoegde jeugdzorgwerkers mogen beslissen wat te verwachten was en enige ernst zouden kunnen bepalen.

 

   Wij verzoeken deze ‘vogelvrij-verklaring’ van kinderen met te vage wetgeving te dichten om rechtsbescherming tegen de rechtsstaat mogelijk te maken. De jeugdzorg en jeugd-gezòndheidszorg is weliswaar een deel van de rechtsstaat, doch een pijnlijk levend deel.

 

   Moge uw belangrijk werk tot actieve verbetering leiden,

Hoogachtend,      Tj.W. Strubbe

___________________________________________________________________________________________________________

100 jaar jeugdbeschermingswetgeving die vager en vager werd.

Sharon Stellaard noemde het plak- en stutwerk aan deze wetgeving een Boemrangbeleid.

Fouten worden verdoezeld en andere namen gegeven, en later worden de fouten weer ingebracht, zonder naar wezenlijke vernieuwing te werken, terwijl er wel constructieve voorstellen zijn gedaan en  wetenschappelijke inzichten  zijn ingebracht.

Het komt over dat de Staat de propaganda van de jeugdzorg overneemt, en onafhankelijke wetenschappers wegzet.

De ouders verliezen het vertrouwen in de Rechtspraak, en de getroffen kinderen worden hulpmijders.

Ook grafieken spreken...