Correspondentie met de Inspectie Jeugdzorg over

valide meten

 

Eerste brief aan Inspectie Jeugdzorg hoe te meten bij jeugdzorgmeldingen (VT- of AMHK-meldingen) en jeugdzorgfouten

Een brief hoe te meten aan de Inspectie Jeugdzorg te Utrecht d.d. 4 juni 2015

 

Geachte inspecteur,

 

Hoe wordt er gemeten?

 

Met name hoe ‘meet’ de inspectie een of meerdere meldingen over één case, waar men dubieus handelen meldt in de dwangzorg[1] onder de (gezins)voogdij?

 

We weten van o.a. prof.dr.  Carlo Schuengel   dat dwang in de jeugdzorg vaak contraproductief werkt.[2]

 

En we weten dat een kind binnen bepaalde problematiek (uiteindelijk) beter af is thuis met passende hulpverlening dan in een pleegsetting, en dat diverse malen overplaatsen in pleegsettingen veelal schadelijke effecten in de opgroeiende teweeg brengt[3], net zo als seksueel misbruik onder toezicht.

 

Een kind is beter af thuis in diens vertrouwde omgeving.

 

Wanneer er gemeld wordt dat de gezinsvoogd(es) de gemotiveerde inbreng van ouder(s) – of van specialisten die de ouder(s) hebben laten onderzoeken en rapporteren – geheel links laat liggen of het afdoet als niet ter zake, en waar de motiverende ouder(s) het gevoel krijgen dat de gezinsvoogd het negeert omwille van een ander doel dat voor ogen staat dan de meest optimale ontwikkeling voor het kind, een doel zoals 'false adoption'  naar pleegouders, dan wordt er naar ik aanneem door de inspectie onderzocht, meer dan afvinken van stukken die de gezinsvoogdij inbrengt.

 

Waar onderzoekt de inspectie?

 

 Is dat uit het dossier dat de gezinsvoogd de inspectie verstrekt, en waarvan we signalen hebben dat dit een (manipulatief) geselecteerd dossier is, of onderzoekt de inspectie ook uit de dossiers van de betrokken derden via die derden?

 

En gaat de inspectie als eerste na welke onderzoeksvraagstelling ten grondslag ligt aan de inbreng bij deze derden?

 

Gaat de inspectie na of ook de ouder(s) onderzoeksvragen hebben mogen inleveren naar die derden? En gaat de inspectie ook na welke reeks onderzoeksvragen het meest open en integraal zijn, die van jeugdzorg of van de ouders, om sturende onderzoeksvragen te voorkomen? (Hier is diagnostische kennis voor nodig.)

 

Als een ouder wordt beschuldigd een bedreiging te zijn voor de ontwikkeling van het kind volgens het oude[4] BW1:254 lid 1, of het nieuwe[4] BW1:255 lid 1, en de ouder(s) geven signalen waaruit deze beschuldiging dubieus blijkt of wordt weersproken door een specialist, wordt dan onderzocht of de veranderde gronden tot dwangzorg vanuit de (naar BW1:256-oud/1:260-nieuw) om verlenging vragende gezinsvoogdij wel valide zijn, met een diagnose of strafrechtelijk vonnis als basis? 

 

Wanneer er bijvoorbeeld bewezen wordt dat een AMK-melding van een invallend huisarts, die geen biologische allergenen vindt en denkt dat bij deze AM[H]K van Veilig Thuis of Jeugdbescherming (G.I., voorheen BJZ) degelijker zal worden onderzocht of de allergieklacht van een gezin toch valide is of duidt op een psychische deviatie van de ouder(s),    ongegrond blijkt door het vinden   van glaswol­splinters in huis en een defecte suskast waar deze allergie-veroorzakende mineraaldeeltjes uit komen[5], mag dan de gezinsvoogdij van de inspectie daarop iets anders beweren zonder bewijs voor de verlenging van dwangzorg? Wordt er afgewogen tegen het latere belang van het kind (thuis)?

 

Als uit de achtereenvolgende rechterlijke verlengingsbeschikkingen blijkt dat de gezinsvoogdij dan weer heeft beweerd dat het kind een hechtingsstoornis heeft en ‘daarom’ niet naar huis kan, en een half jaar later wordt beweert dat het kind een autismespectrumstoornis heeft en ‘daarom’ niet naar huis kan, en er wordt daarbij niet aangetoond met ópen diagnòstisch onderzoek en rapportage van een specialist dat dit gediagnosticeerd is, en er wordt niet aangetoond dat er passende therapie is ingezet, en er wordt niet aangetoond dat deze behandeling echt niet thuis kan met hulpverlening, wordt deze gang van zaken niet als een lijdensgang voor het kind gezien door de inspectie? Met in het achterhoofd de wetenschappelijke bevindingen dat een kind beter af is thuis of desnoods in een netwerkplaatsing?! Kan een contact-observatie van een gezinsvoogd evenwáárdig zijn met die van een gewenste orthopedagoog, als grond voor een in de psyche van het kind ingrijpende maatregel?

 

Waar er bij de inspectie een melding binnenkomt dat de gezinsvoogd niet de communicatie (berich­ten) doorgeeft tussen een uithuisgeplaatste geadopteerde en de ouders, terwijl uit de stukken (die de ouders de inspectie kunnen verschaffen) wel blijkt dat de geadopteerde om “adoptiedeskundige” heeft gevraagd en weggelopen is door het problematisch rugzakje bij adoptie, en het kind krijgt geen diagnose en geen therapie van de gezinsvoogd, en het wordt weggehouden van de ouders, zonder contacten, op een geheim adres met toezicht, gaat er dan een lichtje op bij de inspectie?

 

Waar door klachtuitspraken blijkt dat de door de gezinsvoogdij aangedragen expertiserapportages als ‘pseudodiagnoses’ tuchtrechtelijk klachtwaardig blijken, blijven dan deze stukken valide grond om een dwangmaatregel door te blijven zetten?  Terwijl de rest van de beweringen vanuit de gezinsvoogdij door deze insinuerende stukken dubieus worden en net zo goed insinuaties kunnen zijn om de werkgelegenheid niet in gevaar te brengen, denkende aan de door de Kinderombudsman[3] gevonden “fouten”?! En denkende aan de twijfels van een raadsheer over de rapportages[6] vanuit de gezinsvoogdij! Vraagt de inspectie dan hard bewijs aan de gezinsvoogdij, afwegende dat het kind beter af is thuis in de meeste gevallen?

 

Of wanneer deze klachtuitspraken ontbreken in het dossier van de gezinsvoogdij, terwijl deze wel zijn verzonden, en de gezinsvoogdij volhardt in het gebruik van de weerlegde stukken, ziet de inspectie dan geen valse sturing of misleidend spel door de gezinsvoogdij?

 

Wanneer er voor een vervolg in dwangzorg (UHP) een diagnòstisch onderzoek naar de wisselwerking van ouder en kind deskundig geadviseerd wordt, ziet de inspectie dan dat de gezinsvoogdij een verkeerde vraagstelling naar bijvoorbeeld in deze deskundig De Bascule kan zenden zodat het antwoord wordt: “Dat onderzoek is voorbehouden aan de Raad voor de Kinderbescherming”, zodat het gewenste gezinsonderzoek niet doorgaat, waardoor de gezinsvoogdij dit onderzoek kan uitstellen tot afstel omdat er eerst een ontheffing wordt aangevraagd bij de rechter? (Een gezinsvoogd kan en mag [WGBO] niet diagnòsticeren!)

 

Als de ouder(s) filmpjes verstrekken van ‘bezoeken onder toezicht van de gezinsvoogd’, terwijl de ouder(s) hebben gevraagd om toezicht van een orthopedagoog tot ongenoegen van de gezinsvoogd, en uit de filmpjes blijkt anders dan de beschuldigingen van de gezinsvoogd over het ouderlijk handelen naar het kind, laat de inspectie deze dan beoordelen door een orthopedagoog opdat deze de waarheid kan onderkennen en de inspectie kan adviseren in de zaak? Vergeleken met wat de gezinsvoogd, mogelijk suggestief of ondeskundig, rapporteert over deze contacten en ouder(s)?

 

Wanneer de gezinsvoogdij de beschuldiging gebruikt dat de ouder(s) de gezinsvoogd hebben bedreigt, terwijl het om een dreigen ging het kind toch te bezoeken ondanks het tergen door de gezinsvoogd de omgang te saboteren (8 uurtjes per jaar is te weinig!), mag de gezinsvoogd deze dreiging, in feite een wanhopige roep om gehoord te worden het belang van contact waar te maken (met getuige), verdraaien tot een ‘bedreiging’ van de gezinsvoogdes zèlf, waardoor in haar rapportages naar de rechters staat dat er altijd voortaan politie aanwezig moet zijn? Er liggen getuigenverklaringen die beëdigd kunnen worden. Gaat er dan een lichtje branden bij de inspectie?

 

Weet de inspectie wel wie die derden en ‘deskundigen’ zijn die de gezinsvoogden aanhalen, met welke opleiding en bevoegdheden, en welk onderzoeksmiddel is gebruikt? Ziet de inspectie die derden-rapporten wel in natura? Wat verstaat de inspectie onder “onderzoek”, een afvink-, een politie-, een jeugdzorgwerker- of een gekwalificeerd psychomedisch onderzoek waarbij naar beroepsethiek de cliënten gezien en onderzocht worden? Daarvan moet de cliënt weet hebben ‘gezien’/gehoord te zijn! Die rapporten zijn bij die derde op te vragen door de bevoegden.

 

De gezinsvoogd is in de informatievoorziening een spil.

 

De gedragswetenschapper in het ‘team’ kan slechts vernemen wat de jeugdzorgwerker kan en wil inbrengen op haar niveau, van horen zeggen, en is dus geen diagnosticerend werkende, en kan buiten spel staan. 

 

De gezinsvoogd kan andere professionals en zelfs specialisten en rechters op het verkeerde been zetten.

 

Er wordt regelmatig geklaagd over het ontbreken van (diagnostische) waarheidsvinding, waarop de gezinsvoogdij en niet-medische rechter een misleidend weerwoord hebben dat waarheidsvinding in het strafrecht thuis zou horen; wij weten dat de menswaardige behoefte aan waarheidsvinding al ouder is dan het strafrecht en dus afleidend, afschuivend de rechtsgang beïnvloedt.

 

‘Strafrecht’ als tegenargument is een   stro-pop-afleiding   van waar de vraag over gaat: wat is werkelijk beter voor het ontvankelijke kind, de opgroeiende, die later veelal zal onderzoeken en pijnlijk ontdekken waarom het niet thuis mocht opgroeien (adoptiewetenschappen die de inspectie ongetwijfeld ook gebruikt als meetinstrument met oog op kindbelangen).

 

We weten hoeveel identiteitsproblematiek dan ontstaat, met ‘jeugdzorgbeweringen’ als oorzaak. Hoe slecht is het als er niet respectvol over ouder(s) wordt gesproken, voor een opgroeiende.  

 

Een probleem voor ouders is dat bij een rechtszitting achter gesloten deuren[7] naar Rv 803 ouders geen getuigen of deskundigen dan een juridisch advocaat mogen meenemen, waardoor geen van  deskundige of beëdigde – van de kant van het gezin – een weerwoord kan inbrengen op beweringen die de gezinsvoogdij tíjdens de rechtszitting inbrengt (zoals “het kind heeft hechtingsstoornis”).

 

Bijzonder Curator zonder psychologische kennis goed voor kind?:

Een Bijzonder Curator is geen medicus, vaak enkel een jurist, en mag deze BC ten behoeve van ‘jeugdzorg’ wel getuigen door de gezinsvoogd na te praten over zaken waar de BC niet zèlf bij was? En doen alsof de (juriste in opleiding-) BC een pedagoog is?

 

Mag de Raad een Raadsrapport schrijven waarin alles van zijde gezinsvoogdij wordt aangedikt en veelvuldig herhaald, terwijl de met feiten gemotiveerde inbreng van ouders kort wordt vermeld zonder verder onderzoek naar die feiten? Is dat respectvol, met oog op het belang van het ontvankelijke kind?

 

Staat de inspectie zulke rapportages en rechtsgangen toe?

 

Staat de inspectie toe dat de gezinsvoogdij geen rapportages geeft aan de ouder die onder BW1:377c valt, waar geen vonnis ligt dat de ouder daar geen recht op heeft, en zo het kind makkelijker in beheer houdt zonder dat een ouder – terecht al dan niet-gegrond – zich kan beklagen? (Naar BW1:247 hebben de ouders het recht en de plicht de zorg van het kind te bewaken.[8])

 

Hoe ‘meet’ de inspectie individuele meldingen? Wanneer er meer signalen en onderbouwde signalen binnen komen! Wanneer stukken uit derden-dossiers ontbreken? Wanneer de gezinsvoogdij kan antidateren? Wanneer “verslagen” niet-diagnostisch van niveau kunnen zijn?

 

Mogelijk dat u in de voorbeelden een case of wat herkent, maar het gaat om het ‘meten’,  het toezicht van de inspectie op kindbeschermend handelen, ook voor de toekomst van het kind.

 

En kindbeschermend handelen is geen eigenschap – als standaard voor rechters – als alleenrecht aan  ‘jeugdzorg’[9].

 

Met vriendelijke groet, ......

Noten bij brief 1:


 

[1] Dwangzorg is: OTS, UitHuisPlaatsing en overplaatsingen, Beëindiging ouderlijk gezag, en Omgangssabotagezaken bij scheiding.

[3] J. Doyle: Wetenschappelijke onderzoeken  en/of bevindingen van prof. Jo Hermanns, Femmie Juffer, N.W. Slot, Th. Doreleijers, etc. etc.. Er zijn signalen dat de gezinsvoogdij ‘smoesjes’ gebruikt: FJR2012/95  en https://www.dropbox.com/s/cbv5w88nqxs69va/2013.KinderOmbuds.Fouten_in_Jz.pdf?dl=0  .

[4] Burgerlijk Wetboek 1, artikel 254oud/255 (nieuw) is vergelijkend te vinden op http://peterprinsen.nl/HERZIENINGOTS-2011.htm (scroll).

[5] Ziektebeeld van o.a. glaswol, zeker bij longitunale blootstelling: http://www.arboportaal.nl/onderwerpen/huidirriterende-stoffen  en als werknemers daarvoor beschermd worden, waarom dan geen bewoners die er om vragen?

[6] FJR 2010/92: Lees hier  .

[7] Rv 803 resp. 810a tekst:  http://www.wetboek-online.nl/wet/Rv.html 

[9] Kind beschermend:  Voorwaarden voor een betere RvdK+.

 

Dat was antwoordje nummer 1. ---- Nu brief 2:

Vragen en antwoorden over het meten van jeugdzorgklachten/meldingen bij de Inspectie (jeugdzorg):

 

16 december 2015

 

Geachte inspecteur,

 

De burger verwacht dat de inspectie, die controle uitoefent over het domein waarin kinderen zorg nodig hebben op het gebied van (meest optimale) pedagogie en vertrouwd psychologisch klimaat, met de wetenschappelijke kennis van deze gebieden méét.

 

Zeker waar geklaagd c.q. gemeld wordt over het handelen van de gezinsvoogd of jeugdbeschermer zal gemeten moeten worden of deze wel juist rapporteert, verslag legt en coördineert.

 

Hoe wordt er gemeten bij bepaalde praktijksituaties, die herhaaldelijk waargenomen worden, en hoe daarin het meest optimale traject voor het kind af te wegen jegens het kind in diens ontwikkeling en beleven, liefst zonder dwangzorg?

 

Algemene beleidsvragen in het optimaliserend belang van het ontvankelijke en zich ontwikkelende kind mogen immer actueel gesteld worden, vermoed ik zo. Zeker wanneer deze op praktijksituaties zijn gebaseerd, dus niet ‘hypothetisch’ zijn.

 

Op privacy-cases reageert de inspectie onder het argument van privacy begrijpelijkerwijs niet. Ook wij zijn daaraan gebonden. Wel kunt u met betrekking tot het privacydeel reageren naar de desbetreffende cliënt toe, en niet naar een meedenkend en analytisch dossier­onderzoeker/beleidsbewaker.  Met betrekking tot welke middelen, gegevensbronnen, wetenschap en dossiers kan er wel inhoudelijk uitleg volgen.

 

Ik stelde algemeen voorkomende praktijksituaties, die echt geschiedden, voor waarbij de vraag rijst: “Hoe wordt er gemeten?”

 

  Wanneer er geklaagd wordt dat er uithuis is geplaatst op basis van niet-medisch-onderzochte argumenten tot verkrijgen van de machtiging (vOTS en UHP, naar BW1-254 lid 1-oud, ofwel BW1:255 lid 1-nieuw resp. 1:257oud en 1:262nw) zonder inhoudelijke afweging welk belangen zwaarder wegen naar het ontvankelijke kind met toekomstige behoeften, welke bronnen en wetenschap worden dan nagegaan? {In 2015 is dit deel van de wet het Burgelijk Wetboek 1, veranderd, en nu geldt de nieuwe nummering en tekst}

 

Voorbeeld 1:

 

Er kwam een AMK-melding binnen van een invallend huisarts, die de bron van allergische klachten niet kon vinden maar wel medicijnen voorschreef. De ‘jeugdzorg’ (en de raadsmedewerker daarin napratend) beweert naar de rechter dat de ouder aan wanen lijdt. De ouder heeft met een bouwkundig analytisch laboratoriumonderzoek aangetoond dat de suskast glaswolsplinters vrijgaf die de klacht bij de huisarts veroorzaakte. De ouder heeft de medicatie van de huisarts opgevolgd, en gebruikte tevens wat homeopathische middelen waaraan analytisch geen toxicatiegevaar zitten, maar de ouder werd beschuldigd van “overmedicatie”. Ook het klagen naar de wooncoöperatie over de glaswolfout werd als ‘verdacht’ richting ouder aangehaald, alsof klagen verdacht is. De machtiging uithuisplaatsing werd automatisch toegekend.  

 

Vraag: wordt er wel of niet gemeten of homeopathische middelen, een paar korrels melksuiker in feite, gevaarlijk voor een kind is, èn wordt er gemeten of glaswolallergie als ziektebeeld niet zou bestaan zoals de gezinsvoogdij beweerde, terwijl op http://www.beroepsziekten.nl/beroepsziekten/huidaandoeningen-door-glas-en-steenwol-huidirritatie-fototoxiteit (Arbo-portaal en UMC!) blijkt dat het wel een ziektebeeld geeft, èn mag het klagen – cumulatief suggestief  – als een verdachtenbeeld aangehaald worden?

 

Voorbeeld 2:

 

Een puberale geadopteerde loopt weg van huis. Via jeugdzorg wordt ze opgevangen op een geheim adres. Er wordt een machtiging uithuisplaatsing aangevraagd, ondanks haar en ouders vragen om een adoptiedeskundige en diagnostiek. Volgens de jeugdzorg zou er ‘niets met de geadopteerde aan de hand zijn’. De geadopteerde is pas na haar 6e verjaardag als oudste van een tribling naar Nederland gekomen, nadat ze voor haar brusjes heeft moeten zorgen, haar moeder vermoord is, seksueel misbruikt is…  jeugdzorg acht adoptiedeskundige diagnose niet nodig en verbied contact tussen kind en adoptieouders. Er wordt niets gedaan aan hechting en terugplaatsen. Ruim een jaar aan praten met de gezinsvoogd en de gedragswetenschapper (in opleiding) en met getuige-deskundige erbij leidde enkel tot negatie door de gezinsvoogdes van gedragswetenschapper, die de inbreng van ouder’s deskundige bevestigde, en tot freewheelen van de puber.  Uiteindelijk heeft een rechter in kortgeding bepaalt – zonder uitspraak te doen – dat de gezinsvoogd ter zitting een intentieverklaring moest ondertekenen om alsnog het dochter te helpen aan diagnostiek door een echte deskundige[1], met drie maanden verlengd recht op jeugd-zorg.

 

Vraag: Hoe meet de inspectie of de inzet van de jeugdbescherming c.q. kinderbescherming valide is, wetende dat een kind beter af is thuis – met passende hulp – dan in een pleegsetting (Joseph Doyle[2], 2007).

 

Voorbeeld 3:  

 

Adoptiefouders hebben hulp gezocht bij een hulpverlener die beweerde deskundig te zijn. De ouders onderkennen na escalatie van de problematiek bij één der zussen  na enige tijd dat die hulpverlener niet deskundig is en zoeken intake bij een professor-medicus, gespecialiseerd in adoptie. Het AMK met de Raad vragen een OTS aan, bewerende dat de ouders geen juiste hulp hadden gezocht (en ‘dus een bedreiging vormden’ in de zin van BW1:254oud= BW1:255 nieuw), alsof ouders de eerst ingeroepen deskundige niet mochten vertrouwen en zelf orthopedagogisch en medisch deskundiger dienden te zijn. Ter zitting wordt meteen gevraagd om een uithuisplaatsing van beide beginnend-puberale adoptiezussen.

 

Vraag: Hoe weegt de inspectie af of het door de jeugdbescherming beweerde valide is om een zo zwaar gevolg-hebbende maartregel aan te vragen, wetende dat het kind (hier 2 kinderen waarvan 1 problemen gaf) beter af is thuis met passende hulpverlening dan weggezet in pleegsetting?2

 

  Ouders worden regelmatig (aangedikt) afgeschilderd als “onveilig” voor de ontwikkeling of gezondheid van het kind (BW1:255-nieuw).

 

Vraagt de inspectie zich niet af hoe het komt dat de jeugdbescherming c.q. gezinsvoogdij zoveel suggereert over de ouders?

 

En of dat wel zo tot een optimaal hulptraject leidt voor de jongere, wegend naar IVRK artikel 24 (kinderrecht op de hoogste mate van gezondheid en daarbij passende jeugdgezondheidszorg)?!

 

Zijn professoren, zoals RJ. van der Gaag, Jo Hermanns, R.A.C. Hoksbergen, R. Vermeiren en anderen, gek als ze adviseren vòòrafgaand aan de ingang van dwangzorg passend en goed diagnòstisch – als nulmeting – te onderzoeken?

 

Is een nul-meting niet nodig om bij evaluatie van de voortgang naar kinderrecht 'IVRK artikel 25' en de effectiviteit van dwangzorg te meten, in het belang van vele kinderen?!

 

  Ook ná het uithuisgeplaatst-zijn ondervinden kinderen als pleegkind, en ouders, vreemde beweringen vanuit de gezinsvoogdij, met gevolg….

 

Voorbeeld 1b:

 

Het kind van vooreerst zes jaar oud is uithuisgeplaatst en menigmaal overgeplaatst, na o.a. seksueel misbruik. De overplaatsingen worden beargumenteerd alsof de ouder ontvoeringgevaarlijk zou zijn en zich negatief zou representeren naar het kind, ondanks de filmopnames tijdens te korte contactmomenten op kantoor (BJz) die het tegendeel kunnen bewijzen. De ouder mag niet meer praten over glaswol omdat de eerste rechter daarover niet heeft gesproken, waarmee de gezinsvoogd bedoelt dat daarmee bewézen is dat glaswol ‘geen ziektebeeld geeft’ en het ‘dus’ aan de psyche van de ouder ligt. De ouder krijgt, met getuige erbij, geen of veel te vage antwoorden op de vraag wat men als ouder moet dóén tot terugplaatsing, en keer op keer tergt de gezinsvoogd zo de bezorgdheid van de ouder. De ene rechter verlengt de uithuisplaatsing op de bewering ter zitting van de gezinsvoogd dat ‘het kind niet terug kan wegens autistisch spectrum’, zònder dat daarvoor een valide diagnostisch onderzoek is gepleegd, en daaropvolgend bleek dat de volgende rechter niet vroeg welke therapie of hulp het kind dan wel gekregen zou hebben, terwijl de ouder over dat gebrek klaagt, en vervolgens wordt weer het uithuisgeplaatst-zijn verlengd met de woorden van de gezinsvoogd ter zitting dat ‘het kind niet terug kan omdat het hechtingsstoornis1 heeft’, en weer is er geen diagnostisch rapport, is er geen interactieonderzoek geweest met de ouder, en werd geen therapie ingezet op deze pseudodiagnose van de gezinsvoogd. De ouder wilde wel valide diagnostiek, en vreemd is te lezen dat de gezinsvoogd opschrijft dat de ouder dat niet wilde en tegenwerkte. Wel bleven er beschuldigingen naar de ouder komen, die weerlegd kunnen worden met diagnostiek en bewijsmateriaal, maar daarvoor is geen tijd in de rechtszitting, en evenmin bij de inspectie, zo bleek.

 

Vraag: is dit gezond voor een kind dat vraagt om naar huis te mogen?  Is het gezond voor een kind dat verward raakt door de negetief-beschuldigende beweringen (bij het ‘waarom niet thuis’) alsof de ouder het kind zou hebben willen vergiftigen met homeopathie en de medicijnen die ze moest geven van de invallend huisarts, die enkel dacht aan levende allergenen?  Wat zegt de adoptiewetenschap over dergelijke negativiteit over de herkomstouders naar de opgroeiende, en wat voor effect geeft het in de identiteitsfase?

 

De getuige-deskundige, als vertrouwenspersoon mee naar het gesprek op kantoor BJzR, vraagt de vage en niet-goed communicerende gezinsvoogd of de ouder een opvoedcursus, zoals een Gordontraining[3], aangeboden krijgt om het terugplaatsen, toch doel van de wetgever (BW1:262-nieuw), waarop de gezinsvoogd dit ‘niet kent’ èn geen cursus ter verbetering wenst te geven. Er komt geen antwoord wat de ouder zou moeten verbeteren!

 

Op de vraag welke meer optimale waarde de pleegplaatsing,  waarin het kind op school gepest wordt wegens het niet thuis mogen zijn en waarin het andere signalen opvangt die men een kind niet toewenst,  heeft in psychische werking in het kind, dan een begeleid terugplaatsen, komt geen inhoudelijk antwoord.

 

Wanneer de ouder klaagt, wordt deze tegengeworpen op verlengingszittingen dat deze “tegenwerkt” en een “bedreiging” vormt.

 

Vraag: Ziet de inspectie de insinuatieve waarden van verslagen van de gezinsvoogdij, en meet de inspectie afwegend het meest optimale traject met de latere behoeften van het kind om diens afkomstige familie goed te kennen (adoptiewetenschappen!)?

 

Welke bewijsstukken worden gemeten bij klachten over de gezinsvoogdij?

 

  De gezinsvoogdij heeft de neiging om na een paar jaren uithuisplaatsing te beweren dat elk pleegkind zekerheid moet krijgen en daarom de ouders ontheven zouden moeten worden.

 

Algemeen voorbeeld (gemiddeld aan de praktijk):  

 

Wanneer de ouders bewijzen middels klachtuitspraken dat de gronden van de ‘jeugdzorg’ niet valide waren (een diagnostisch onderzoeker geen interactieonderzoek laten doen, onderzoek laten doen op sturende gesloten onderzoeksvragen van de gezinsvoogd die geen medicus is, zonder onderzoeksvragen van de ouders die meer open kunnen zijn), zodat de diagnostisch onderzoeker zich niet goed heeft kunnen houden aan diens beroepsethiek (vaak is een expertiserapport geen diagnostisch rapport op de ene cliënt), en waar de gezinsvoogdij ter zitting telkens wat kan beweren zonder dat de ouders een deskundige met weerwoord kunnen meenemen (Rv 803 tegenover 810a lid 1)[4] ter zitting, er niet gemeten wordt naar de nulmeting (de nodige diagnostieke meting voorafgaand aan een dwangmaatregel), kan de gezinsvoogdij verzoeken om ontheffing (via de protocollair-napratende raad voor de kinderbescherming).

 

Vraag: wetende dat een kind beter af is thuis met evt. passende hulpverlening (ook aan de ouders, aantoonbaar), wetende dat het kind latere behoeften zal gaan ervaren de afkomstfamilie te ‘kennen’ en dat ‘kennen’ niet alleen kan komen door beweringen van de gezinsvoogd (o.a. de verklaring waarom het niet thuis mag wonen), met te korte, weinige bezoekjes onder begeleiding van de gezinsvoogd (al vroegen de ouders om een orthopedagoog), en niet enkel van foto en verhalen…,  wordt bij een klacht/melding over de argumenten rond ontheffing gemeten met de bewijsstukken vanuit de dossiers van de deskundigen en de ouders naast die van de gezinsvoogd? Daarbij, wordt er gewogen welke werkzaamheid van het uithuisgeplaatst-zijn in de psyche van het kind beter zou werken dan een evt. terugplaatsing met deskundiger begeleiding?  

 

Wordt er gemeten met de vorderingen ten opzichte van de diagnostieke nulmeting, die vooraf zou moeten gaan aan de dwangmaatregel (UHP)? Die ‘vorderingen’, komen die enkel uit de verslaglegging van de gezinsvoogd? Mogen deze verslagleggingen “navolgbaar” zijn zonder inhoud? Wordt er bij stellingen van de ouders (in klacht of melding) gewogen naar de inhoud in ontwikkelings­psychologisch opzicht?

 

In hoeverre staat het integrale (ook toekomstige) belang van het kind centraal in het meten en afwegen?

 

  Welke instrumenten heeft de inspectie wanneer deze onderkent dat de argumenten van de gezinsvoogdij flinterdun zijn? Dit, tegenover dat kindbelang?!

 

Voorbeeld 1c:

 

Tijdens een uithuisgeplaatst-zijn wordt op aandrang van de ouder meerdere diagnostisch deskundigen ingeroepen, en in het deskundigenoverleg wordt besloten intern bij De Bascule een interactie-onderzoek te doen tussen ouder en kind (dat al jaren uithuis is geplaatst gehouden). De Bascule kan dat en is gespecialiseerd in gehechtheid. De psychiater en psycholoog zijn het er over eens dat dit onderzoek nodig is. Op het laatst verbiedt de gezinsvoogd dit onderzoek, overigens vaak zonder de ouders in te lichten. De gezinsvoogd vraagt daarvoor in de plaats een ontheffing aan.

 

Vraag: Acht de inspectie dit geen alarmerend signaal over de attitude van de gezinsvoogd? Is het terugplaatsen waar diagnostisch en orthopedagogisch kan, niet een onderkent belang voor het kind (EVRM 8)?  Hoe ‘gevaarlijk’ en ‘bedreigend’ moet een ouder wel zijn om dit onder beveiligde situatie toch niet toe te staan (terwijl het kind terug wil)?!? Hoeft de gezinsvoogd dit niet te bewijzen met een contra-expertiserapport? Is een bewering vanuit de gezinsvoogdij voldoende?

 

  Meerdere externe onderzoeken hebben aangetoond dat er sprake kan zijn van werkgelegenheidsbescherming bij het ‘handelen’ van de gezinsvoogdij en hun ‘fouten’, naast contra-indicaties tegen UHP jegens het kind.  De roep om (diagnostieke) waarheidsvinding leeft al lang.[5]  Nu kwam ex-kinderrechter mr. Nanneke Quik-Schuijt in FJR 2015/51 met het begrip ‘informed consent’ en haar bedenkingen hoe de ‘jeugdbescherming’ ouders daarentegen manipuleert.[6]

 

In hoeverre weegt de inspectie mee dat hier in de klacht/meldings-case sprake van kan zijn?

 

Houdt de inspectie ook rekening met het kennisniveau van als jurist opgeleide Bijzonder Curatoren en Mediators die de psychische belangen van een kind moeten vertegenwoordigen, met de vraag of dat wel kan met enkele dagdelen een extra cursusje, maar niet medisch of orthopedagogisch opgeleid?  In hoeverre praat de BC de gezinsvoogd na?   

 

Kan de inspectie onderkennen dat een getuigenis van een BC in een jeugdbeschermingrapportage wel ‘zelf’ waargenomen is (want een getuigenis van problemen tijdens een bezoek, contact of gedraging van een ouder waar de BC niet zelf bij was, moge niet als feit gekwalificeerd worden, maar waarom werd het dan wel genoemd in de rapportage door de gezinsvoogd?)?

 

In hoeverre zijn pleegouders médisch deskundige informanten om de ‘eigen ouders’ zwart te maken in de gronden van de gezinsvoogdij naar de rechter, en ziet de inspectie dergelijke suggesties in de jeugdbeschermingrapportages?  

 

Is het door de gezinsvoogdij stellen dat het kind “aan problematiek lijdt en daarom niet teruggeplaatst kan worden” inhoudelijk genoeg, naast beweringen alsof de ouder niet meewerkt, om geen alarm te doen afgaan t.a.v. het handelen van de gezinsvoogdij?

 

Gebruikt de inspectie alle dossiers van derden en gezin (niet uit het dossier dat de gezinsvoogdij aanlevert), of wordt er gewogen door middel van afvinklijstjes?

Zijn risicolijstjes meer leidend dan diagnostiek aan het gezinssysteem?

 

Wordt het integrale ontwikkelingsbelang van het kind, ook in diens toekomst, meegewogen, strevend naar de meest optimale hulptraject, bij klachten of meldingen van ouders of hun ouderondersteuners?

 -   -   -   -   -   -   -

Met vriendelijke groet,*

Noten bij brief 2:

[1] FJR 2012/95:  FJR 2012/95 over oorzaken van hechtingsproblemen anders dan jeugdzorg zegt ;

  BW1 = Burgerlijk Wetboek Eén, zie oud en nieuw: http://peterprinsen.nl/HERZIENINGOTS.htm (scroll).

[3] http://www.gordontraining.nl/ als minimale basis voor goed ouderschap en voor communicerende gezinsvoogden.

[4] Uw bekende brief  met uitleg hierboven gepubliceerd.

[5] Meer in de vorige brief 1 .

[6] FJR 2015/51: het maandblad FJR is in de bibliotheek op te vragen; zie ook https://jeugdbescherming.jimdo.com/kwaliteit/wat-rechters-niet-willen-weten-meten/ .

Het afleidende antwoord nummer 2 is:

Er wordt dus niet ingegaan op wat het kind in deskundigen-zin raakt onder OTS, doch er wordt gekeken naar de 'volgbaarheid van beslissingen' zoals de beklaagde gezinsvoogd verslag deed aan de Inspectie.

De slager keurt het eigen vlees en levert het aan.