Hoe humaan is het jeugdrecht? staat onder de juridische overweging met betrekking tot de vage codificering van de jeugdbeschermingswetgeving:

 

Te VAGE WETGEVING geeft GEEN RECHTSBESCHERMING

Position paper Hervormingsagenda Jeugd – Tweede Kamer – 20 april 2023

Mr Ir P.J.A. Prinsen – oud-advocaat

Onderstaande reflectie over de plannen die in de Hervormingsagenda Jeugd aan de orde worden gesteld onderkent de actuele jeugdzorgproblematiek, zoekt de ware aard daarvan vanuit juridisch en wetgevings-perspectief en zoekt een rationele oplossingsrichting.

 

-       Van rechtsstaat naar verzorgingsstaat

Wat onze verzorgingsstaat in honderd jaar met de mindset van burgers en instituties heeft gedaan, veelal ten goede maar ook ten kwade, onttrekt zich aan ons bewustzijn en is niet bij te sturen met ad hoc beleidsmaatregelen. De verzorgingsstaat heeft ons sociale rechten gebracht, maar heeft van de uitvoerende macht ook een verzorgende macht gemaakt, waarbij de rechtsstaat soms in de verdrukking is gekomen. Burgers zijn in het jeugdzorgdomein van autonoom rechtssubject verworden tot heteronome, steevast “kwetsbaar” genoemde zorgconsumenten in een “markt van welzijn en geluk” (term van Hans Achterhuis, 1983).

De verzorgingsstaat wil voor ons zorgen - und bist du nicht willig so brauch ich Gewald (naar Von Goethe: der Erlkönig). Denk aan het „drangkader“. Jeugdzorg is verzorgingsmacht geworden.

 

-       Jeugdhulp en jeugdbescherming

Jeugdhulp en jeugdbescherming lijken juridisch afzonderlijke domeinen (Jeugdwet resp. BW1) maar organisatorisch lopen zij naadloos in elkaar over. Kinderbeschermingsmaatregelen zijn te vaak het eindstation van een jeugdhulptraject. Ontwikkelingsproblemen – wie kent ze niet – waarmee ouders (zorgconsumenten) te gemakkelijk naar een hulpverlener lopen, of die bekend raken bij of worden opgespoord of verondersteld door de zorginstanties, kunnen in het jeugdhulpbestel (waarop artikel 255 BW1 zijn schaduw vooruit werpt) vaak niet meer autonoom door ouders worden aangepakt: Het kind met een verméénd ontwikkelingsprobleem heet juridisch meer of minder ernstig “in zijn ontwikkeling bedreigd” en het rechtsvermoeden is al gauw dat “de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is niet of onvoldoende [wordt] geaccepteerd.”

Dat kind kan onder toezicht worden gesteld, uit huis worden geplaatst of het gezag van zijn ouders kan worden beëindigd.

Wat niet in de “rechtsnorm” van art. 255 staat maar er om rechtsstatelijke redenen wèl in hóórt te staan is:  wàt is feitelijk ‘ernstige ontwikkelingsbedreiging’? – hóé ernstig moet het zijn wil de overheid mogen ingrijpen? – wíé maakt uit of c.q. welke zorg “noodzakelijk” is?

{De hele jeugdzorgketen is in feite niet [specialistisch] diagnostisch bevoegd}.

De aan de wet gebonden rechter heeft voor die vragen geen houvast aan de wet zolang de rechtsnorm van art. 255 juridisch “niet kenbaar” ìs.

 

    En  ouders  kunnen zich niet verweren tegen  die niet-kenbare “rechtsnorm”.

Dit betekent dat de wet  geen rechtsbescherming  biedt.  

Omdat het jeugdzorgsysteem bij nadere beschouwing  terug te voeren is tot art. 255  ontbreekt het aan rechtsbescherming, en waar rechtsbescherming ontbreekt dreigt willekeur of onzorgvuldigheid en kan het systeem op hol slaan.

De rechtsgrond voor dit hele stelsel, met een jaaromzet van thans 5,6 miljard, steunt au fond op dat ene artikel 255, dat, zoals gezegd, niét een feitelijke rechtsnorm is, maar een pedagogisch oordeel dat in de wet niet is genormeerd en daarom juridisch niet weerlegbaar is! Het maakt de kinderrechter nolens volens  tot autonome staatsopvoeder in de verzorgingsstaat. Hij moet persoonlijk de verantwoordelijkheid nemen, en wel op basis van meningen van “kinderbeschermers”. {De keten is niét diagnostisch bevoegd of werkt niét naar hoge beroepscode daartoe}.

 

-       De wortel

De wortel van dit probleem ligt bij de invoering van de kinderbeschermingsmaatregelen OTS en UHP, honderd jaar geleden, bij de prille ontwikkeling van de verzorgingsstaat. Van het toenmalige “bedreigd met de zedelijke of lichamelijke ondergang” (1922) is de rechtsgrond uitgegroeid tot “ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd” (2015).

In de vorige eeuw kwam de wettelijke regeling van de jeugdhulp tot stand, nauw verweven met de jeugdbescherming. Het geheel groeide uit tot een machtige lobby die het beeld van de heteronome zorgconsument consolideerde.

Grote aanjager van de recente hulpgroei van 2 miljard euro was de stelselherziening van 2015. Daarin werd jeugdhulp – tot dan een recht van ouders op hulp – vervangen door de plicht van de overheid om hulp aan te bieden als zij daarvoor aanleiding méént te zien, en u weet het:bist du nicht willig ...  Dit leidde tot een boost voor het verdienmodel van hulpaanbieders, omdat noch de rechter noch de ouder enig houvast heeft aan de wet om te beslissen resp. verweer te voeren. {De rechter kàn zich niét houden aan lid 4 van art. 255 BW1. De regering laat de rechter dus de wet overtreden!}.

Een NJi-rapport (“Het groeiend jeugdzorggebruik, Duiding en aanpak”) meldde een groei in vijf jaar met een factor 25 van kleinschalige ‘hulpaanbieders’ {in feite afzetgebied voor pleegzorg}. Sinds 2015 zijn de kosten van jeugdzorg gestegen van 3,6 miljard tot 5,6 miljard euro. (NRC 7 december 2022) terwijl uitgegaan was van een krimp.

 

Hugo de Jonge (CDA) sprak bij zijn aantreden als minister van VWS in 2017 van een “doorgeschoten marktwerking” in de zorg en pleitte voor minder markt.

Desondanks is jeugdzorg geëxplodeerd.

In een gezamenlijke Kamerbrief van 20 maart 2020 schreef hij niét “Hoe lossen we dit op?” maar “Hoe worden we hier steeds beter in” (in z.g. goede? ontwikkelingen die in gang zijn gezet) waarna hij, nogal simplistisch, aankondigde: “Alle kinderen moeten gezond en veilig kunnen opgroeien, hun talenten ontwikkelen en naar vermogen participeren in de samenleving.”

Één jaar en tien dagen later verscheen het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming”. Geen woord over de existentiële jeugdzorgcrisis. Het is onbegrijpelijk dat het Kabinet met dit sprookje het jeugdzorgbeleid heeft kunnen voortzetten, ja zelfs een nieuw Toekomstscenario heeft ontwikkeld met meer van hetzelfde en met openstelling van de doelgroep tot alle 3.300.844 minderjarige kinderen.

 

-       Rechtsbescherming, wat is dat eigenlijk?

Ontbrekende rechtsbescherming is inmiddels herkend als een belangrijke factor van het onvermogen om de geest weer in de fles te krijgen. Minister Weerwind (Rechtsbescherming) heeft op 17 maart 2023 een al eerder aangekondigde ‘Adviescommissie Rechtsbescherming en Rechtsstatelijkheid in het Toekomstscenario’ in het leven geroepen. Maar rechtsbescherming, wat is dat eigenlijk?

 

       Alle actuele publicaties laten zich uit over rechtsbescherming, maar, merkwaardig genoeg, nergens vinden we een definitie van dat begrip. In het kader van een promotieonderzoek aan de Leidse Universiteit is een opinieonderzoek onder betrokken professionals en ouders verricht, op zoek naar de vraag wat we onder rechtsbescherming moeten verstaan.

In plaats van in de studeerkamer na te denken over dit rechtstheoretische begrip zochten de onderzoekers uit de wolk van antwoorden een grootste gemene deler.  

Die bleek:  beter gefaciliteerde ‘toegang tot de rechter’.  Dit komt overeen met de bestuursrechtelijke opvatting (die in dat rechtsgebied vanwege de machtenscheiding niet verder mag reiken dan ‘marginale’ toetsing). Vooralsnog geeft dit geen overtuigend antwoord op de vraag wat rechtsbescherming is.

 

-       Rechtsbescherming

Rechtsbescherming is de raison d’être van de rechtsstaat; Zoek de definitie dus dáár:

 

Het doel van de rechtsstaat is:

1) met wetten burgers te beschermen tegen machtsmisbruik, willekeur of onzorgvuldigheid van de overheid.

2) Daartoe dient het legaliteitsbeginsel dat voorschrijft dat elk overheidsoptreden gebaseerd moet zijn op een rechtsregel.

3) Een vereiste is dat rechtsregels voldoen aan het lex certa- oftewel kenbaarheidsvereiste.

4) Het resultaat hiervan is dat die wetten, vertolkt door een onafhankelijke, lijdelijke, aan de wet gebonden rechter, de burgers beschermen tegen ongerechtvaardigde interventie in hun burgerlijke rechten en vrijheden door overheidsorganen in de uitoefening van hun door diezelfde wetten opgedragen taak.

Het kenbaarheidsvereiste van het legaliteitsbeginsel  vervult een cruciale rol hierin. Art. 255 BW1 schiet hierin tekort, hetgeen de oorzaak is van het ontbreken van rechtsbescherming in de jeugdzorg.

Velen schrikken terug voor het ontwerpen van een stelsel van rechtsnormen ter voldoening aan het kenbaarheidsvereiste. Toch is veel inspiratie te putten uit de literatuur om te komen tot een stelsel van rechtsregels die de rechter binden, die het probleemveld voldoende bestrijken en die voldoende feitelijk en kenbaar zijn om aan alle rechtsstatelijke eisen voldoen.

 

-       Conclusie

Aan de wetgever de taak om bovenstaand doel na te streven. Zònder kenbare wet geen rechtsbescherming en zonder rechtsbescherming geen oplossing van de crisis.

Alleen wetten, die de autonomie van burgers respecteren door hen de mogelijkheid te geven om zich effectief te beroepen op de bindende woorden van de wet, zijn de uitweg uit de crisis.     ●

_______________________ 

     De jeugdzorg gebruikt artikel 3 of 19 van het VN-kinderrechtenverdrag maar voor de begrenzing dient dan ook artikel 24 (lid 1), 25 en 28 te gelden.   Daar wringt de schoen dus.

 

Prof.mr.dr. Caroline Forder schreef in het Nederlands Juristenblad 2016/35: https://kinderbescherming.jimdofree.com/informatie/analyse-jeugdwet-cforder/  over de nodige begrenzingen die het internationaal recht stelt.

 

Dit geldt overigens ook voor afwegende rechters: https://kinderbescherming.jimdofree.com/kritiek-van-deskundigen/onderzoek-met-gevolg/wetenschappelijk-rapport-werkelijkheidsvinding/  waar op begrenzing gecontroleerd dient te worden voor rechtsbescherming.

 

Tip van wetenschappers:  https://jeugdbescherming.jimdofree.com/kwaliteit/diagnostiek-nodig-als-nulmeting/  wat als diagnostieke nul-meting  immers toch ook voor het toezicht en voor de effectiviteit-meting nodig is. Bevestigd in bijv.:  https://jeugdbescherming.jimdofree.com/kwaliteit/fjr-2012-95-over-hechting/oudervervreemding-en-hechting/   (https://jeugdbescherming.jimdofree.com/kwaliteit/fjr-2012-95-over-hechting/childress-ov-diagnostiek/).

 

Meer van deze oud-advocaat P.Prinsen:


Hoe werkt ‘jeugdzorg’?

Hoe humaan is jeugdrecht?

 

Peter Prinsen over jeugdzorg - deel 3 (http://svensnijer-essays.blogspot.nl/2017/10/peter-prinsen-over-jeugdzorg-deel-3.html)

 

Vrijheid in praktijk                                                                                                                                            donderdag 5 oktober 2017

Het kan zomaar gebeuren dat u zich op weg begeeft naar het ziekenhuis om uw kind op te halen na een ziekenhuisopname, maar dat u daar aangekomen een leeg bed aantreft. Daar staat u dan, met de leuke verrassing voor uw kind in uw handen. U raakt in verwarring, die al snel omslaat in paniek. Dan ontwaart u naast het bed van uw kind iemand die iets aan u meedeelt: dat uw kind is “opgehaald en bij een pleeggezin is ondergebracht op een geheim adres”. Emoties kolken in uw brein: ongeloof, angst, woede, paniek, machteloosheid… Een toekomst zonder uw kind flitst door uw hoofd. Dit kan niet! Dit mag niet! Uw kind is achter uw rug meegelokt door vreemden en van zijn vrijheid beroofd.

 

Of… ja, òf ouders worden met hun kind “uitgenodigd” voor een gesprek op het politiebureau, over een incident dat heeft plaatsgevonden. Eerst wordt u als ouder binnengeroepen voor een voorgesprek. In de hal zit iemand die wel even uw kind onder zijn of haar hoede neemt. Niets vermoedend stemt u daarmee in. Op zeker moment vraagt u zich af wanneer uw kind binnen zal worden geroepen, maar dan blijkt: uw kind is er al niet meer. Het is meegenomen door vreemden, op weg naar een pleeggezin op een geheim adres. U voelt zich lafhartig verraden en u voelt woede en angst voor de toekomst opkomen. Uw kind is achter uw rug meegenomen door vreemden en van zijn vrijheid beroofd.

 

Òf er staat opeens politie en een paar mensen voor de deur; “We komen met een bevel van de rechter je kinderen direct ophalen.” Je kinderen voorbereiden mag niet en hun vertrouwde knuffels en kleding mag je pas volgende week op kantoor brengen. Je voelt dat enige pedagogische houding naar het kind ontbreekt. En je voelt je geïntimideerd met de politie erbij die ook al zo bot op haast enig overleg ten gunste van het ontvankelijke kind afwijst. Je mag je kinderen pas na de rechtszitting (waarover?) zien, na een paar weken want ze moeten ‘rust’ hebben.  Rust, na deze onvoorbereide en slecht begeleide traumatische ervaring voor de ontvankelijk opgroeiende, zo vraag je je af.  Alsof het kind een werkobject is.

 

Inleiding

Het interview met advocaat  Huib Struycken,   getiteld ‘Jeugdbescherming heeft een onderzoeksrechter nodig’ heeft een inhoudelijke discussie op gang gebracht over de rechtspleging in jeugdzorgzaken en werd door de politiek bekroond met een motie aan de regering.(noot 1)

Deel 1 van het huidige interview was getiteld ‘Jeugdzorg de gebeten hond?’ en ging over de drogredenen die het debat over jeugdzorg ontregelen. Voorts werd het probleem Jeugdzorg omschreven als wettelijk gedrocht dat de uitvoering van twee wezensvreemde wetten (OTS en Jeugdhulp) in handen legt van één organisatie.(2)

Deel 2 droeg de titel ‘Morele paniek’ en handelde over misleidende wetenschap die een valse wetenschappelijke basis heeft gelegd onder het overheidsbeleid met betrekking tot kindermishandeling.(3)

Hieronder het derde deel van dit interview.

 

DEEL 3 van de reeks (noten 2 en 3) – HET PROCES

Na bovenstaande voorbeelden over ‘Vrijheid’:

Wat hierboven onder ‘Vrijheid’ beschreven wordt, is de praktijk van de vOTS (Voorlopige OnderToezichtStelling) met Spoed-UHP (Spoedmachtiging Uithuisplaatsing). Volgens het CBS werd in 2016 in totaal 1.560 keer een vOTS uitgesproken, naar mag worden aangenomen als basis voor een Spoed-UHP {Spoed wordt voor het merendeel gebruikt voor uithuisplaatsen}.

 

Welke geheime dienst zit er achter deze vrijheidsbeneming van onze kinderen?  U raadt het al.  Het is de Raad voor de Kinderbescherming, een Overheidsorgaan, handelend op een onwaardige {niet-diagnostiek metende} manier.  Maar ja, in het belang van het kind doen rechtsstatelijke normen er niet toe. In het belang van uw kind leidt de Overheid u om de tuin.  Was dat nou nodig, zo’n achterbakse overval?  Nee, dat was het niet, maar om gedoe met de ouders vóór te zijn doet de Overheid het op deze manier, want het wordt toch niet gecontroleerd.   Kàn dit dan zomaar?  Nee, juridisch kan dit niet, maar om gedoe met de kinderrechter  vóór   te zijn doet   de Overheid het toch, zonder vorm van proces. Dat proces komt later wel.  {Zie voor voorstel: https://kinderbescherming.jimdo.com/informatie/voorwaarden-rvdk/ }.

 

Hoor en wederhoor vóór de beslissing van de rechter is de essentie van een proces.  Er is één uitzondering: art. 800 lid 3 Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat een UHP bij uitzondering voorlopig voor 2 weken kan worden toegewezen als het ouderverhoor niet kan worden afgewacht wegens “onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige”.   Dan zendt de Raad telefonisch of per fax eerst een spoedverzoek (met verzonnen rampspoeden) naar de kinderrechter, die het dan telefonisch toestaat of per fax voorzien van een stempel terug stuurt naar de Raad die daarmee zijn gang kan gaan. {Daarbij wordt Rv art. 430 lid 3 niet gerespecteerd, noch het IVRK art. 24 lid 1, het kinderrecht op de hoogst mogelijke mate van gezondheid en daarbij passende diagnostiek en therapie of/en deskundige voorlichting, vooraf en tijdens het hulpproces. Is, zo mag men zich afvragen, ‘jeugdzorg’ zo geen schadelijke traditie, genoemd in lid 3 art. 24 IVRK?}.

 

Kinderrechters spelen dit spel mee, eerst telefonisch achter de schermen en daarna bij het proces in de rechtszaal achter gesloten deuren {Er wordt niet inhoudelijk en còncreet ingegaan op de oorzaak tot de fax of het telefoontje aan de rechter, en de op te lossen bedreiging wordt niet uitgelegd of bewezen}.  Niemand die het ziet.  In het belang van de privacy van uw kind.  En dat “onmiddellijk en ernstig gevaar”?  Daar maalt niemand meer om, behalve de ouders.  {En dat is niet de bedoeling van deze wet}.

 

De Rechtsstaat

Vrijheid is het  axioma  waarop onze democratische rechtsstaat is gebouwd.   Is vrijheid absoluut?   Nee, iedereen begrijpt dat in een samenleving de vrijheid van de een kan botsen met de vrijheid van de ander - vrijheid is naar zijn aard begrensd.  Een Overheid is nodig en wetten zijn nodig om orde te brengen in die botsende vrijheden en die orde te handhaven.

Wie de crisis wil begrijpen waarin het Familie- en Jeugdrecht nu al zolang verkeert moet zich rekenschap geven van de wijze waarop het vrijheidsaxioma van de rechtsstaat in de wet is vastgelegd. Het gaat om vier eisen die de rechters met de wet in de hand moeten waarborgen: Legaliteit, Instrumentaliteit en Rechtsbescherming, Onafhankelijkheid en Openbaarheid.

 

1.     Legaliteit  -  De eerste eis die de wet moet waarborgen is het “legaliteitsbeginsel” dat bepaalt dat een optreden van de Overheid jegens een burger verboden is als de bevoegdheid daartoe niet expliciet en specifiek door de wet aan de Overheid is toegekend.

 

2.     Instrumentaliteit en Rechtsbescherming  -  Terwijl het legaliteitsbeginsel niet-wettelijk geregeld overheidsoptreden verbiedt, belicht het instrumentaliteitsbeginsel juist de betekenis van het wel wettelijk geregelde optreden van de Overheid: wetten geven aan de Overheid bevoegdheden om op te treden tegen burgers. 

    

3.     Maar hoe voorkomen we dat de Overheid zijn wettelijk instrumentarium gaat misbruiken voor disproportionele sancties en inhumane of willekeurige maatregelen?   Kunnen we dat aan de rechters overlaten?   De geschiedenis leert dat dat zonder meer geen garantie biedt.   Het is nog maar een paar eeuwen geleden dat onze voorouders in opstand kwamen tegen de tirannie van het heersende wettige gezag.   Een opstand om “de tirannie te verdrijven”.   Zij hebben daartoe de wet, het instrument van de Overheid, van een nieuwe dimensie voorzien:   de dimensie van de rechtsbescherming.   De wet die aan de Overheid bevoegdheden toekent dient tegelijk nauwkeurig de grenzen van die bevoegdheden en de voorwaarden vast te leggen.   De burger kan dan diezelfde wet tegen de Overheid inroepen bij de onafhankelijke rechter.   Het aldus geconstrueerde tweesnijdend zwaard van Justitia duiden we aan met   Instrumentaliteit en Rechtsbescherming.    Alle wetten moeten zijn voorzien van zo nauwkeurig mogelijk omschreven protocollen. Hoor en wederhoor is daarin essentieel.

 

4.     Onafhankelijkheid  -  Rechtsbescherming bestaat alleen bij de gratie van een onafhankelijke, onpartijdige rechtspraak.

 

5.     Openbaarheid  -  Dit is het sluitstuk van de rechtsstaat. Ieder orgaan van de Staat moet ter verantwoording kunnen worden geroepen door een hoger orgaan van de rechtsstaat. In een goed functionerende rechtsstaat zijn rechters echter onafhankelijk, hetgeen betekent dat er geen hoger orgaan is dat van rechters verantwoording van hun rechtspraak kan eisen. Daarom moet openbaarheid van de rechtspraak er voor zorgen dat structurele ontsporingen van de rechtspraak zichtbaar zullen zijn. Daardoor kan een publiek debat zorgen voor terugkoppeling naar de wetgever die via de wet maatregelen kan nemen.

 

Terug naar de Spoed-UHP

De spoed-UHP is een voor kinderen traumatische vorm(eindnoot 4) van vrijheidsbeneming. Rechtsstatelijk bezien is deze vrijheidsbeneming vergelijkbaar met de strafrechtelijke vrijheidsbeneming bij volwassenen. Als we die twee vormen uit het oogpunt van rechtsbescherming vergelijken, dan leidt dit tot een onthutsende conclusie.

 

Een “gewone” OTS met een UHP wordt uitgesproken op de simpele grond dat “een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd”. (N.B.: er staat niet bij waar dat uit moet blijken). Daarbij kan uithuisplaatsing worden uitgesproken “Indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid”.

Deze beide artikelen munten uit door nietszeggendheid. Het gaat alleen maar om een mening. Tegen een mening is geen verweer mogelijk. Het komt er op neer dat de Raad en de G.I. een blanco volmacht hebben om kinderen te beroven van hun vrijheid. Toetsing blijft achterwege. De wet biedt hier geen enkele rechtsbescherming.

 

Bij de Spoedmachtiging UHP komt er een meer feitelijk criterium bij (Rv 800 lid 3).   De rechter kan in uitzonderlijke gevallen zonder eerst de ouders te horen een spoed UHP uitspreken “indien de behandeling niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige”,   waarna binnen 14 dagen het ouderverhoor alsnog moet plaatsvinden.   Met de woorden onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige biedt de wet tenminste enige rechtsbescherming, zij het dat die gegeven zou moeten worden door dezelfde rechter die straks ook inhoudelijk over het verzoek moet oordelen. Maar ook in dit geval blijft iedere toetsing achterwege.

 

Conclusie: aan ontvankelijke kinderen wordt zelfs de schamelste vorm van rechtsbescherming onthouden.   Hoe zorgvuldig springt de wetgever om als het om de vrijheid van volwassenen gaat?   Voor volwassenen (meerderjarigen) heeft de wetgever in het wetboek van strafrecht in maar liefst vele honderden artikelen (ca. 200 bladzijden op A4-formaat) de rechtsstatelijk vereiste feitelijke specificaties opgesomd die mogen leiden tot vrijheidsbeneming: de strafbare feiten.   Vergelijk dit eens met de schamele omschrijving “zodanig opgroeien dat hij in zijn ontwikkeling wordt bedreigd als het om minderjarigen gaat  {terwijl er geen vereiste is het orthopedagogisch of medisch te onderbouwen en er geen   alternatieve hulptrajecten   worden voorgesteld; evenmin wordt bewezen welke hoogwaardige voorlichting de ouders hebben verkregen vooraf ‘ter afwending’, en of ze dat wel hebben verkregen; dat is zelden het geval}!

 

Maar het verschil wordt nog groter als we de voorlopige vrijheidsbeneming van volwassenen vergelijken met die van kinderen. Voor volwassenen voorziet de wet in een afzonderlijke Rechter-Commissaris die de rechtmatigheid toetst van de voorlopige hechtenis.   De R.C. kan zich geheel concentreren op dat aspect: was de aanhouding en inbewaringstelling rechtmatig? Was er een redelijk vermoeden van schuld?

 

 “Uiterlijk binnen drie dagen en vijftien uur, te rekenen vanaf het tijdstip van de aanhouding, wordt de verdachte ten einde te worden gehoord voor de rechter-commissaris geleid”, zo bepaalt het wetboek van strafvordering, gedetailleerd tot op het uur.   Ten aanzien van die tijdspanne van 3 dagen wordt in 20 pagina’s wettekst uitermate gedetailleerd voorgeschreven hoe de Overheid met zijn bevoegdheid tot vrijheidsbeneming moet omgaan. Vervolgens worden taak en bevoegdheid van de R.C. in nog eens twintig pagina’s wettekst minutieus omschreven.

 

Al met al beslaat de rechtsbescherming voor vervolging van volwassenen een boekwerk van ruim 300 pagina’s. Voor de vrijheidsbeneming van minderjarigen heeft de wetgever volstaan met de hiervoor geciteerde wetsartikelen van 3 à 4 regels, en daarmee basta. . .

 {Wat  ervaart  het kind dat diens  bestaanszekerheid   plotseling   gaat missen?   Wat ervaart  een  pleegkind?  Wat voor  gevolg  heeft pleegplaatsen in de psyche van het kind?   Zaken die ontbreken op de andere kant van de weegschaal van Vrouwe Justitia.

Mag uithuisplaatsen een  gok-werk   worden?}.

 

Een rechtsstaat voor het kind

Het realiseren van een rechtsstaat voor het kind is een enorme operatie, tenminste zo omvangrijk als die waarmee de Jeugdwet in 2015 tot stand is gebracht.   Toch zou vooralsnog met enkele relatief zeer eenvoudige ingrepen in het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de ergste nood gelenigd kunnen worden.   Die ingreep zou moeten bestaan uit de invoering van een Rechter-Commissaris, belast met de rechtmatigheidstoets van de spoedmachtiging uithuisplaatsing (kan de behandeling van het verzoek UHP niet worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige”).   Deze RC dient binnen drie dagen (en niet 2 weken) te worden ingeschakeld. Aan de ouders van de minderjarige zou van rechtswege een (piket-)advocaat moeten worden toegevoegd die erop moet toezien dat de rechtmatigheidstoets wordt uitgevoerd.   De 3-dagentermijn biedt de verzoekende partij (de Raad?) voldoende tijd om dat onmiddellijke en ernstige gevaar te onderbouwen.   De politie krijgt van de wet ook niet meer tijd dan drie dagen.

 

Hiervoor is al vermeld dat in 2016 volgens het CBS  1.560 keer een vOTS is uitgesproken. Een onbekend, maar vermoedelijk substantieel deel  {99%} van deze gevallen kan de toets der kritiek niet doorstaan doordat zelfs in het Raadsverzoek nimmer “onmiddellijk en ernstig gevaar” wordt gesteld (de kinderrechter moet zijn toevlucht nemen tot het “inlezen” van de ontbrekende stelling) {noch bewezen; maar ouders zijn geen juristen die zonder emotie met hard tegenbewijs kunnen komen, overvallen en geëpateerd door deze vorm van 'jeugd-zorg'}.

 

De bestaande discussie over dit onderwerp heeft reeds geleid tot een   motie  Klein,  2017,  die bij de Minister van Veiligheid en Justitie aandringt op een onderzoek naar deze rechtsfiguur.   De inspanning van de hier voorgestelde ingreep valt in het niet bij andere bestaande rechtsfiguren en mag geen belemmering zijn om aan minderjarigen deze glimp van de rechtsstaat te onthouden.
__________

Noten:

(1) http://svensnijer-essays.blogspot.nl/2017/08/peter-prinsen-over-jeugdzorg-deel-1.html

(2) http://svensnijer-essays.blogspot.nl/2017/08/peter-prinsen-over-jeugdzorg-deel-2.html

(3) http://svensnijer-essays.blogspot.nl/2017/02/jeugdbescherming-heeft.html
(4) https://jeugdbescherming.jimdo.com/kwaliteit/wertenschap-kind-oudercontact-schaden-is-schadelijk/  ,

      als  ook de onafhankelijke wetenschappelijke bevindingen van Joseph Doyle:  https://jeugdbescherming.jimdo.com/kwaliteit/meer-doyle-wetenschap/ 

  Epiloog:
Pijnlijk is dat de ‘jeugdzorg’  tracht ‘diagnoses’  te verzinnen om het kind als object onder beheer te houden.  Beweringen van ‘autisme’  of ‘hechtingsprobleem’  overtuigen de niet-medische rechter om het Raadsverzoek in te willigen, terwijl bekend is dat dit schadelijk kan zijn voor een kind: FJR 2012/95: https://jeugdbescherming.jimdo.com/kwaliteit/fjr-2012-95-over-hechting/ .   Er zijn meer misleidende beweringen om het kind uithuis te houden. 

Modern is om PCF bij het kind te zien: https://www.dropbox.com/s/czx2rozy9zvc4ve/yPCF-2017.10.02_KNAW_over_promotie_PCF.pdf?dl=0 doch dat is zonder contradiagnostiek slechts een schijndiagnose, maar het blijkt wel vanuit de ‘jeugdzorg’ een goede misleiding naar rechters.   Waar ouders onmachtig gemaakt wordt zich met legaal bewijs te verdedigen om het meest optimale hulptraject voor elkaar te krijgen is het hek van de dam.

 

 

Waar volgens  Doyle   het kind met dezelfde problematiek om gewoonlijk uithuisgeplaatst te worden random toch thuis de passende hulpverlening kreeg in en aan gezin, bleek het kind beter af te zijn.

Gresser  bewees hoe schadelijk het uithuisgeplaatst-zijn voor een pleegkind is.

72% van de OTS-sen bleek na 2 jaren niet te leiden tot verbetering, echter wel tot verslechtering:  prof..dr. Slot.

Vele weggezette pleegkinderen groeien op tot

                                                                                                                                                              uitkeringstrekkers, zo 'goed' is deze wegzetvorm aan dwangzorg.