Te vaak is het de jeugdzorg zèlf die kinderen beschadigt
Jeugdzorg:Vier jaar geleden werden de gemeenten verantwoordelijk voor de jeugdzorg, zodat die sneller en accurater hulp zou kunnen bieden. Zo pakte het niet uit. ‘Niemand
handelt in het belang van mijn kinderen.’
Dan raapt ze zichzelf bij elkaar. „Mama moet ook logeren”, zegt ze tegen haar kinderen, die door jeugdbeschermers een klaarstaande auto in gedirigeerd worden. Het is 27
januari 2015. Ze zwaait, weet een glimlach op haar gezicht te krijgen. „Ik zie jullie morgen weer”, zegt ze. Maar Nataly gaat de gevangenis in.
Efe had twee gebroken ribben, een gebroken elleboogpijp, „zeer veel” bloeduitstortingen en hersentrauma dat door geweld 'veroorzaakt moest zijn', zegt een arts tijdens de rechtszaak tegen
Nataly en haar vriend Mounir. Hij krijgt zes jaar cel voor
doodslag. Nataly krijgt anderhalf jaar voor mishandeling en het in
hulpeloze toestand brengen van haar kinderen. „Alles wat ik mezelf verwijt, staat in dat vonnis”, zegt ze. {De voorlichting en directe hulp
of begeleiding, ter lering aan ouders met vermoede problemen, faalt in het lage sociaal domein schromelijk! -- TjS}.
In Rotterdam veroorzaakt de dood van Efe een schokgolf. Hij sterft twintig dagen nadat de gemeente verantwoordelijk is geworden voor jeugdzorg. Zijn dood is ground zero:
dit nooit meer. Wethouder Hugo de Jonge dringt aan op grondig onderzoek{maar is dat een open diagnòstisch onderzoek?} . Het inspectierapport, dat een jaar later
verschijnt, leest als één lange aanklacht tegen de manier waarop hulpverleners zich met dit gezin hadden bemoeid. De twaalf betrokken instanties werkten elkaar onbedoeld tegen, deelden
geen informatie over huiselijk geweld of stopgezette uitkeringen en reageerden niet op signalen dat de situatie verslechterde.
De nieuwe Jeugdwet was bedoeld om gezinnen als die van Nataly eerder te ontdekken, sneller te benaderen en beter te helpen. Vier jaar later heeft de aardverschuiving in de jeugdzorg
veel veranderd. Maar beter werd het meestal niet.
Dat is het beeld dat oprijst uit een gezamenlijk onderzoek van de Rotterdamse website Vers Beton en NRC naar de jeugdzorg in Rotterdam-Rijnmond, de grootste jeugdzorgregio van
Nederland. In deze regio kreeg meer dan 8 procent van de kinderen – zo’n 28.000 – in de
eerste helft van 2018 jeugdzorg. Bij de helft gaat het om 'specialistische' zorg bij jeugdinstellingen. Die varieert van lichte opvoedhulp tot dagbehandeling van gedragsproblemen
en psychische stoornissen, en uithuisplaatsing.
Dit verhaal is gebaseerd op interne documenten van hulpinstanties, correspondentie tussen deze instanties en hun cliënten, dossiers van jeugdzorgzaken, rechtbankstukken en gesprekken met
bijna veertig bestuurders, ouders en hulpverleners in de sector. Hulpverleners, zo blijkt, voelen zich vaak onbegrepen en onmachtig: uitgescholden door ouders, opgejaagd door de afgenomen
tolerantie voor fouten, overwerkt en ingesnoerd in een strak bureaucratisch korset. Ouders voelen zich gevangen en tot vijand bestempeld in een wereld die niet luistert en eigen fouten niet
corrigeert, maar afwentelt op gezinnen.
En de kinderen? Voor hen komt de hulp soms te vroeg, vaak te laat, een enkele keer helemaal niet. Soms is een slechte uitkomst misschien onvermijdelijk: kinderen die bij jeugdzorg
terecht komen, verdrinken vaak al in de problemen {Dat is een dubieus axioma! Regelmatig juist nog niet! Tijdig brede voorlichting behoort - in
bijv. een brochure - mogelijk te zijn, opdat ouders bewuster worden wat signalen met een kind doen, en zo een mentale keuze kunnen maken.}. Maar te vaak is het de jeugdzorg zélf, waar
iedereen zegt uitsluitend te handelen ‘in het belang van het kind’, die kinderen beschadigt. Een ongemakkelijke werkelijkheid voor de duizenden mensen die dagelijks werken om juist dat te
voorkomen.
1.Angst in de jeugdzorg
Jo-Ann, een tengere vrouw van 33 met Rotterdamse tongval, lang sluik haar en getatoeëerde armen, is een goede moeder die leeft voor haar kinderen. Daar zijn alle hulpverleners het over eens.
Toch gaat jeugdzorg zich steeds meer met haar leven bemoeien. De reden: ze wordt regelmatig door haar ex in elkaar geslagen. En tikken krijgen waar je kinderen bij zijn is kindermishandeling.
Zij {en niet de politie?} moet dat vermijden, heeft een medewerker van meldpunt Veilig Thuis haar gezegd {waardoor de
afschuiftactiek duidelijk wordt!}.
Als het op 3 augustus 2018 voor de zesde keer gebeurt, krijgt ze te horen dat ze hulp móét accepteren. Ze ervaart dat als een dreigement: doe je niet wat we zeggen, dan pakken we je kinderen
af.
Veilig Thuis, Jeugdbescherming, de Raad voor de Kinderbescherming, de gemeente én de kinderrechter vinden dat Jo-Ann te weinig doet om mishandeling te voorkomen. {Deskundige alternatieven worden haar niet uitgelegd of aangeboden}. Hulpverleners zien overal signalen dat ze contact houdt met haar ex. Zo wilde Jo-Ann een
wijkagent niet binnenlaten, die daarop „het vermoeden” rapporteerde dat ze haar ex in huis verborg. Er hangen wat foto’s aan de muur van haar ex samen met haar kinderen, een dochter van zes
maanden en een van twee jaar. Een ander „zorgelijk” teken is dat ze geen aangifte tegen haar ex heeft gedaan. {De politie doet aangifte willen doen vaak af met,
"Dat doen we niet want het is civiel". Zo ouders ontmoedigend}. Het staat allemaal in een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. „Gedwongen hulpverlening is noodzakelijk om
moeder in beweging te zetten.” {Bewijs van ouders wordt al te vaak genegeerd}.
„Hier heb je ze.” Jo-Ann legt vier aangiften tegen haar ex op haar koffietafel. Over de twee foto’s van haar ex met de kinderen: „Ik hield van hem, en hij is hun vader.” En die wijkagent? Een
van de vele mensen die er op uit is haar te vertellen wat ze verkeerd doet, die laat ze echt niet binnen.
Haar jeugdbeschermer – de ‘regisseur’ {gezinsvoogd} van de zorg die ouders en kinderen verplicht via de rechter krijgen opgelegd – verwijt Jo-Ann
ook dat ze hulp mijdt. {Víér aangiften wordt niet als hulpvraag gezien? Is de overheid dan zo 'dom'? Bestond die brochure als preventieve voorlichting,
dan had die allang verstrekt kunnen worden, of de gemeente had hulp in uitleg kunnen geven waarop de ouder keuze kan maken}.Dat stempel "hulpmijder" wil je niet:
hulpverleners zien het als teken dat er iets aan de hand is. Máár er is helemaal geen hulp áángeboden, erkent de jeugdbeschermer in hetzelfde raadsonderzoek. Voor één hulptraject was het geld
op, een ander traject had een wachttijd van drie maanden. {En daarmee overtrad de overheid het kinderrecht in artikel 24 lid 1 IVRK: onbezwaarde toegang tot
gezondheidszorg en daarbij passende voorlichting, die maar niet kwam door drempels van de overheid: geldbudgettering en beleidswachtlijsten}.
[Onder het wantrouwen ligt de angst. Angst om iets te missen, om ooit
een dood kind te vinden en daarvan de schuld te krijgen]
Hoewel er „geen twijfels bestaan over de opvoedvaardigheden”, besluit een kinderrechter op 27 november 2018 toch om de kinderen onder toezicht te stellen – een jeugdbeschermer krijgt 'een
deel van het gezag' over de kinderen. {Dat is na BW1:255 niet helemaal juist, maar er zijn gezag-inperkende mogelijkheden in de wet}.
Sinds die uitspraak heeft Jo-Ann de jeugdbeschermer niet meer gezien. Hulp is er ook nog steeds niet. {Op het mandaat OTS door BW1:255 dient de G.I.
jeugdbescherming vóórtvarend te werken aan het oplossen van die 'bedreiging', die in die wet genoemd is, en doet zonder aan BW1:262 te doen aan inspanningsverzuim,. wat vaak dan de ouders
verweten wordt bij de rechter}. De jeugdbeschermer wil wel dat Jo-Ann verhuist. „Het is geen garantie dat ze veilig is, maar dan doen 'we' tenminste wat.” {Maar enige hulp voor verhuizen, financieel of een toewijzing van een andere woning, blijft uit?!}.
Dat krijg je dus, zegt Jo-Anns advocaat Reinier Feiner: ze zetten deze moeder onder druk, pakken haar het gezag van haar kinderen deels af, maar hebben haar eigenlijk niks te bieden. „Ze zijn
als de dood dat die man die kinderen ooit wat aandoet, en dat onderzoek dan zou uitwijzen dat ze niets hadden gedaan. Nu hebben ze een dossier opgebouwd. Maar wat de staat zou moeten doen,
namelijk Jo-Ann beschermen tegen die man, dat gebeurt
niet.”
Valse jeugdzorgbeloften:
Elke website of folder binnen de jeugdzorg belooft het sámen met ouders en kinderen te doen. Maar in de praktijk heerst wantrouwen. „Ouders worden heel vaak gezien als dreiging die moet
worden geneutraliseerd”, zegt een ervaren hulpverlener. „Maar dat zijn ze niet. Ze hebben hulp nodig, omdat zij of hun kinderen het moeilijk hebben.” Net als de meeste collega’s wil deze
hulpverlener alleen anoniem praten, uit vrees voor repercussies op het werk. Hun namen zijn bij de redactie bekend.
Onder het wantrouwen van de hulpverleners ligt de angst. Angst om iets te missen, om ooit een dood kind te vinden en daarvan de schuld te krijgen. „Het hangt als een zwaard van Damocles boven
de sector”, zegt een onderzoeker van de Raad voor de Kinderbescherming. Iedereen wil „zicht op de veiligheid houden”, een zin die in elk dossier terugkomt. {Daarbij is het woordje 'veiligheid' in de jeugdzorg niet gedefinieerd! Het is een mooi vaag inhoudsloos cliché, dat nimmer voldoet aan Awb3:46}.
Dat betekent: bij twijfel ingrijpen. {Maar ingrijpen in de jeugdzorg is veelal zonder de kennis die op https://jeugdzorgwetenschap.jimdosite.com/staat}. Het paradoxale gevolg is dat er voor schade door onnodig of onzorgvuldig ingrijpen nauwelijks aandacht is. {Toch isde brief met
wetenschappelijke citatende G.I.'s bekend!}.
En omdat veiligheid nooit te garanderen is, heeft de jeugdzorg iets van een fuik. Je komt er wel binnen, maar vertrekken is praktisch onmogelijk.
2.Wachten in de jeugdzorg
Achanty zit op de bank, haar pasgeboren zoontje in haar armen. Van haar twee andere kinderen, een zoon van inmiddels 7 en een dochter van 4, heeft ze thuis alleen een fotocollage.
In oktober 2015, tien maanden nadat de gemeenten verantwoordelijk zijn geworden voor jeugdzorg, gaat het bij Achanty mis. Ze heeft schulden, is dakloos en maakt ruzie met hulpverleners die
zich zorgen maken over haar kinderen. Een jeugdbeschermer eist dat ze komt praten over het schenden van afspraken. {Maar ook hier faalt de voorlichting
en valide uitleg, psychologisch juist gebracht}. Haar dochter en zoon, op dat moment 1 en 3,5 jaar oud, mogen daar niet bij zijn. Achanty neemt ze toch mee: „Mijn kinderen zijn mijn
verantwoordelijkheid, ik wilde ze niet overlaten aan een oppas.” {De jeugdbescherming heeft speelkamers voor kinderen, dus is er nauwelijks bezwaar}.
Zodra de jeugdbeschermer Achanty en haar kinderen ziet, blaast ze de afspraak af. Achanty ontploft, bijna ontstaat een handgemeen. Op voorwaarde dat Achanty haar kinderen thuis laat, mag ze
een week later op maandag terugkomen. De dag voor de afspraak brengt Achanty haar zoon en dochter naar een nicht, die toevallig ook pleegouder is.
Daar zitten ze nog steeds, op bevel van de rechter die vreesde dat de kinderen bij hun moeder niet 'veilig' waren.
Halverwege 2017 heeft Achanty haar zaken weer op orde: ze heeft een woning, een uitkering en goed contact met hulpverleners.
[Te vaak is het de jeugdzorg zèlf die kinderen beschadigt {en bedreigt}].
De rechter wil dan nog maar één vraag onderzocht zien: kan zij de opvoeding van haar kinderen weer overnemen? Tot vier keer toe weigert Jeugdbescherming Rotterdam-Rijnmond dat onderzoek uit
te voeren. {De jeugdzorglobby neemt het recht en inkomstenbron in eigen hand}. Die heeft begin 2017 al besloten dat de kinderen beter af zijn in het
pleeggezin. Pas in de zomer van 2018 erkent een nieuwe jeugdbeschermer, nummer zes alweer, dat het anders moet.
Maar het beloofde onderzoek komt nooit van de grond. {Het kinderrecht in artikel 24 en 25 IVRK wordt erg regelmatig door de jeugdzorglobby geschonden, ook al
vragen ouders er naar!}. Bij een eerste poging werken de pleegouders niet mee. {Pleegouders als verschuilwoord; pleegouders hebben geen gezag en
dienen zich ook niet schuldig te maken aan kinderrecht en BW1:247}. Een tweede poging stuit op een wachtlijst van een half jaar. {Dat was al veel
eerder bekend, dus blijkt er niet tijdig doorverwezen te zijn door de gezinsvoogdij}. Al die jaren gaat Achanty eens in de twee weken bij haar kinderen langs, dan wandelen ze een paar
uur buiten rond.
In november 2018 besluit een rechter dat mede door de „trage inzet” van jeugdbescherming zoveel tijd is verstreken, dat het „niet langer wenselijk is onderzoek naar een veilige thuisplaatsing
te doen”. {De kinderrechter is geen orthopedagoog en gaat af op pseudo-wetenschap van Weterings; dat strijdt enorm met recente wetenschap! -
Ouders hebben het recht in Rv810a specialistisch diagnostisch onderzoek te verzoeken via de kinderrechter, die ook bestuursrechtelijk dient te toetsen volgens een precedent, LJN
BD1113!}. Volgens de rechter is het beter dat de kinderen tot hun achttiende in het pleeggezin blijven, de voortdurende onzekerheid is schadelijk voor hen.
Achanty gaat in hoger beroep, die zaak loopt nog. Het is de laatste hoop om haar kinderen terug te krijgen. Als ze weer verliest, geeft ze het op. „Nu doe ik mijn kinderen telkens pijn.
Dat moet een keer ophouden. Niemand handelt in het belang van mijn kinderen.”
Beleid ondeskundig:
Er waren redenen om de gemeenten in plaats van de provincies verantwoordelijk te maken voor de jeugdzorg. Zij zouden eerder problemen zien, sneller ingrijpen en de hulp bieden die ouders en
hun kinderen écht nodig hebben, zo was de belofte van het kabinet Rutte-II. De mammoettanker van de jeugdzorg moest 180 graden draaien: van langdurige, specialistische zorg naar
preventieve, kortdurende zorg. {Maar ondanks "preventief" toch geen tijdige voorlichting met alternatieve trajecten en uitleg wat een kind dan
ervaart}.
Omdat deze omslag alles goedkoper zou maken, kregen gemeenten ook nog een bezuiniging van 15 procent opgelegd. Waarschuwingen dat dit wensdenken de hele operatie zou saboteren, werden weggewuifd.
Aan de frontlinie van dat wensdenken staan de wijkteams. Hier moeten hulpverleners op buurtniveau problemen aanpakken voor ze uit de hand lopen. Maar in 2018 weten de wijkteams in Rotterdam
maar 15 procent van hun zaken zelf op te lossen. In gemeenten met wijkteams nam het aantal verwijzingen naar dure specialistische zorg zelfs met 14 procent toe, blijkt uit een recente studie van het Centraal Planbureau.
In een vernietigend rapport uit juni 2018 schrijft de Rotterdamse
Rekenkamer dat het matige functioneren van wijkteams voor een groot deel is te wijten „aan een te krampachtige centrale sturing op controle en rapportages” van de gemeente. {Dit, terwijl door de drang- en dwangzorg er geen sturende invloed op 'jeugdbescherming' gegeven kan worden}. Erger is dat Rotterdam „grotendeels ontkent dat er
überhaupt een probleem is” met de wijkteams. Een „flagrante ontkenning van de geconstateerde tekortkomingen”. Een voorbeeld daarvan is het „verhullen” van de te lange wachttijden
bij de wijkteams, van gemiddeld zes weken, schrijft de Rekenkamer.
Ook andere wachttijden lijkt de gemeente liever niet te zien. Afgelopen najaar presenteerde het Rotterdamse college trots een wachttijd binnen de gespecialiseerde jeugdzorg van gemiddeld 4,1 weken. De wachttijden waren weer afgenomen. Maar om op dat cijfer
te komen, telt de gemeente de tijd vóór iemand in de specialistische zorg belandt niet mee: de wachttijden bij het wijkteam. Die bij Veilig Thuis, dat eind vorig jaar bij driekwart van
de meldingen over mogelijke mishandeling de wettelijke termijn van
tien weken overschreed. De ongeveer twee maanden die Jeugdbescherming Rotterdam-Rijnmond nodig heeft om een gezinsplan te maken {wat in een paar weken
mèt overleg met gezin klaar moet zijn}. De meer dan vijftien weken die de Raad voor de Kinderbescherming doet over een onderzoek. De wachttijden voor diagnose, terwijl het
diagnosecentrum van Jeugdbescherming in de eerste negen maanden van 2018 zulke grote achterstanden had dat het geen nieuwe aanvragen meer accepteerde voor kinderen ouder dan twee. Nu is daar
een wachttijd van twee tot drie maanden.
Van het in de Jeugdwet beloofde snelle ingrijpen om erger te voorkomen komt zo niets terecht. In de jeugdzorg moet iedereen wachten.
3.Werken in de jeugdzorg
Het is verleidelijk om alleen voor de crisisgevallen over te werken, zegt een Rotterdamse jeugdbeschermer. „Maar als je niet investeert in al die andere zaken, worden dat
vanzelf ook crisissen.” Dus zit ze regelmatig ’s avonds aan de administratie. Ze moet Het Systeem voeden. „Code dit, code dat”, ieder telefoontje, ieder gesprek, elke handeling
en behandeling legt ze vast. „Irritante werkverschaffing” die wel een derde van de werkweek opslokt, zegt ze. „Ik heb een mooie rol. Ik ben de stem van het kind. Dat vereist vertrouwen. Ik ga
met ze naar de kinderboerderij, speel een spelletje. Hoe ik dat in uren moet uitdrukken, zou ik niet weten.” Dat moet wel: voor elke taak staat een specifiek aantal uren, tot achter de komma.
Het zou 'voor ouders en kinderen eenvoudiger worden', beloofde Rotterdam toen de nieuwe Jeugdwet inging. Er was zelfs een motto voor bedacht: één gezin, één regisseur, één plan. Ook dat bleek een
illusie. Niet alleen moeten gezinnen zich nog steeds door een wasstraat van organisaties worstelen voor ze hulp krijgen {wat eenvoudiger kan met een diagnostiek meten}, die organisaties zetten
noodgedwongen steeds nieuwe medewerkers op oude zaken. Zo zag Achanty zeven verschillende jeugdbeschermers voor de rechter haar zaak overhevelde naar het Leger des Heils.
Want in de jeugdzorg is een exodus gaande. Twee voorbeelden: Jeugdbescherming Rotterdam-Rijnmond moest vorig jaar een kwart (25%) van haar medewerkers vervangen. In 2017 vertrok bij Horizon, een
van de grootste aanbieders in de jeugdzorg, 22 procent van de medewerkers. De helft van die vertrekkers had het minder dan een jaar volgehouden! De raadsonderzoeker: „Wij zien bussen met nieuw
personeel bij de voordeur, door de achterdeur rennen mensen gillend weg.”
Gedragswetenschappers {dat zijn meestal geen orthopedagogen die naar beroepscode de cliënt wèl ziet tot onderzoek} en jeugdbeschermers {/gezinsvoogden} noemen allemaal dezelfde oorzaken: de
werkdruk is torenhoog, de Rotterdamse bureaucratie van kafkaëske omvang en de verantwoordelijkheden drukken zwaar, terwijl de professionele bewegingsruimte klein is.
Bij Jeugdbescherming vinden ze dat beginnende casusregisseurs eigenlijk al een paar jaar ervaring in de jeugdzorg moeten hebben. Het is een zwaar vak: je moet ingrijpende besluiten nemen over
kinderen met complexe problemen, in moeilijke gezinssituaties en vaak tegen de zin van de ouders. Maar mensen met ervaring zijn schaars en jeugdbeschermers gaan direct vanuit de schoolbanken aan
het werk.
Een gedragswetenschapper die een team van vijftien jeugdbeschermers onder zich heeft, zegt dat het management moet leuren met casussen. Elk lid van haar team heeft vijftien à twintig gezinnen
onder zijn hoede. Zij overziet alle behandeltrajecten. „Maar het zijn er veel te veel om al die processen goed te volgen. In veel gevallen zie ik het kind helemaal niet en volg ik alles via
papier.”
Volhouders worden bovenmatig belast. Van hen wordt verwacht dat ze altijd een paar dossiers bovenop hun maximale werklast van vijftien tot twintig zaken doen. „Ook al zeg je nee,” zegt de
jeugdbeschermer, „dan nog blijven ze het proberen. Het is maar voor twee maanden, zeggen ze dan, tot de nieuwe medewerker begint. Op den duur zeg je ja, je wilt geen dwarsligger zijn. Maar als je
telkens over de grens gaat, wordt dat de norm.”
4.Aanbesteden in de jeugdzorg
Achter de geslóten deuren van de zalen waarin kinderrechters{die géén orthopedagogen zijn} hun
uitspraken doen, wordt zichtbaar hoe de Jeugdwet onbedoeld goede hulp voor kinderen in de weg kan staan. {Het wordt niet zichtbaar omdat ouders geen specialistisch
deskundigen als vertrouwenspersoon mogen meenemen; die worden door de jeugdzorglobby geweerd als strijdig met belanghebbendheid van de jeugdzorg. Rv803. - Naderhand kan uit dossieronderzoek wel geconstateerd worden dat er
fouten gemaakt werden ter zitting}.
Wettelijk is de gemeente verplicht de hulp te bieden die een kind nodig heeft, en volgens Rotterdam is geld „nooit” een reden dat die hulp niet beschikbaar is. Maar de praktijk, zo blijkt uit
rechterlijke uitspraken, is anders. Instellingen weigeren soms hulp te verlenen als de
afgesproken hoeveelheid behandelingen ‘op’ is. Of laten een kind een half jaar in een gesloten instelling zitten, omdat ze ruzie hebben over wie het psychologisch onderzoek betaalt dat moet uitwijzen of hij
weer veilig naar zijn pleegmoeder kan.
[De helft van de vertrekkende jeugdzorgwerkers had het minder dan
een jaar volgehouden {kennelijk toonden die geweten!}]
Sinds de nieuwe Jeugdwet wordt de gespecialiseerde jeugdzorg aanbesteed. De Rotterdamse regio sluit contracten voor drie jaar, die met twee jaar kunnen worden verlengd. Instellingen schrijven in
op verschillende gevraagde zorgsoorten. Percelen of kavels heten die, en er zitten kinderen in. Als je als instelling niet genoeg kavels binnenhaalt, moet je medewerkers ontslaan en gebouwen
afstoten. Het is een andere paradox van het nieuwe stelsel: hoewel er werk in overvloed is, is niemand verzekerd van werk.
Het gevolg is dat instellingen in een continue overlevingsstrijd zijn verwikkeld. Vergelijk het met een bedrijf dat elke drie jaar moet reorganiseren én andere producten moet verkopen. Binnen de
jeugdzorg is niemand blij met de aanbesteding. „We zitten gevangen in systemen die we niet wilden”, zegt bestuurder Hans du Prie van Horizon in een interviewbundel over drie jaar Jeugdwet. In plaats van na te denken over
betere jeugdzorg „besteden we 80 procent van onze energie aan de vraag hoe we deze periode doorkomen”.
„Ons werk is heel ingewikkeld, en we hebben een heel ingewikkeld stelsel gebouwd. Het duurt zeker tien tot vijftien jaar voor we het goed voor elkaar hebben”, zegt bestuurder Arina Kruithof van
Jeugdbescherming Rotterdam-Rijnmond. {"Ingewikkeld" omdat er veel afgedekt moet worden; het kan anders, meer naar kinderrecht in IVRK art. 24 lid 1
in plaats van lid 3, de schadelijke traditie}.
Door het samengaan van bezuinigingen en een groeiende vraag naar gespecialiseerde zorg, is er van alles te weinig. Kinderen met de grootste problemen, of de hardnekkigste jeugdbeschermer, komen
het eerst aan de beurt, ten koste van een ander kind dat die hulp ook nodig heeft. Zo is de nieuwe Jeugdwet een oefening in schuiven met schaarste. {En dàt strijdt
met genoemd kinderrecht 24.1}.
Zelfs als alles goed loopt tussen de betrokken instanties, zegt een jeugdbeschermer, is passende opvang regelen „een hels karwei”. „Ik heb weleens gezonde kinderen in een instelling voor kinderen
met een verstandelijke beperking geplaatst. Het is wat het is, je mag blij zijn als er plek is.”
5.Zwerven in de jeugdzorg
Op een koude ochtend in februari 2018 stapt een elfjarige jongen gezinshuis Buitengewoon binnen, een smalle doorzonwoning in Hardinxveld-Giessendam. Zijn haren zitten vol klitten, zijn te kleine
kleren ruiken naar urine. Littekens op zijn gezicht verraden een leven aan leed. Zijn dossier is zo dik dat hulpverleners het niet meer helemaal uitlezen.
Waarschijnlijk, niemand weet het zeker, leefde hij op straat tot hij zes jaar oud was. Daarna versleet hij minstens vijf verschillende jeugdzorginstellingen. Steeds werd hij
agressief, liep hij weg en moest hij uiteindelijk verhuizen. Niemand wilde hem hebben, tot Dorienke Klapwijk haar hand opstak. Zij is hier ook ‘gezinshuismoeder’ van drie andere kinderen die met
grote problemen in jeugdzorginstellingen wegkwijnden. {Gezinshuisinkomen is ca. € 550,+ per pleegkind nètto per maand, zonder nog de speciale bijstand; voor
vier kinderen is dat al een mooi inkomen voor het pleeggezin}.
Nu is de jongen voor het eerst in zijn leven thuis. Vier maanden, vertelt Klapwijk, moest ze met de Rotterdamse bureaucratie vechten om geld te regelen voor zijn plek. Zijn verblijf is net voor
de tweede keer voor één jaar gefinancierd. Wat daarna met hem gebeurt, weet nog niemand.
Iedereen in de jeugdzorg kent kinderen die jarenlang door het systeem zwerven. Sommigen hebben simpelweg te veel problemen: én verstandelijk gehandicapt, én autistisch, én verslaafde ouders én
jeugdtrauma’s. Vaak zijn deze kinderen al zo vroeg zo diep beschadigd dat ze zich nergens meer kunnen hechten.
Wie lang genoeg in de jeugdzorg werkt, ziet vroeg of laat kinderen van vroegere cliënten.
Te vaak is het de jeugdzorg zelf die met kinderen gaat schuiven, omdat niet goed is uitgezocht welke hulp een kind echt nodig heeft. Hierover, voorspelt
onderzoeker Peer van der Helm, komt ooit een parlementaire enquête. „Er zijn plekken waar het goed gaat, maar zeker kinderen met complexere problemen krijgen structureel niet de juiste
zorg.” Van der Helm doet bij de Hogeschool Leiden onderzoek naar het leefklimaat in jeugdinstellingen. Instellingen hebben de neiging bij kinderen vooral het problematische gedrag te
beheersen {niet behandelen, dus zonder therapie}, want daar hebben medewerkers last van, zegt hij. De oorzaak van het gedrag wordt niet onderzocht.
Dus krijgen ze hulp die niet helpt, die leidt tot een vicieuze cirkel van toenemende problemen bij de kinderen, wanhoop bij hulpverleners en verhuizing naar een andere instelling waar het spel
weer opnieuw begint. Elke keer weer, zegt Van der Helm, voelt het kind zich afgewezen, moet het zich invechten in een nieuwe omgeving, loopt het een trauma op en nemen de gedragsproblemen
toe. In hun wanhoop kiezen hulpverleners voor extreme maatregelen als tijdelijk opsluiten. Ook de jongen in gezinshuis Buitengewoon, hij is nu twaalf, overkwam dat
regelmatig. 'In zijn dossier is te lezen hoe zijn agressieve gedrag hem achtervolgt', zegt Dorienke Klapwijk. „Maar ik zie vooral angst.” Op de derde dag na aankomst stond
de jongen opeens bij haar. „Hij vroeg: ‘Waarom wil je me eigenlijk hebben? Je hebt toch wel gelezen wat ik allemaal heb gedaan?’” {Duidelijke onveilige
gehechtheid; daar is jaren lang specialisme voor nodig}. Op een nacht vond ze hem tussen zijn bed en de muur. „Hij was bang, hij zocht een schuilplek.” Ze bouwde een tent om zijn
bed, als bescherming. Dat helpt.
Kinderen raken beschadigd in onveilige opvoedingssituaties. {Dat is een cliché; ouders werden niet goed en breed voorgelicht; ook het uithuisplaatsen is ernstig beschadigend! Zo kunnen zònder
voorlichting en uitleg zaken escaleren...}. Bijvoorbeeld waar volwassenen elkaar naar het leven staan en ondertussen niet de verantwoordelijkheid nemen om hun kinderen te vrijwaren van de
onderlinge strijd. Ingrijpen moet dan leiden tot een verbetering van de situatie van het kind, maar ingrijpen op zich kan ook traumatische effecten hebben. Altijd moet je je als jeugdbeschermer
afvragen: is het middel niet erger dan de kwaal? Wat gebeurt er als je iets doet, wat gebeurt er als je niets doet? Níet kiezen is geen optie. Ga er maar aan staan.
Gelukkig kunnen we rekenen op adequate professionals die vanuit kennis en kunde, maar bovenal een enorme betrokkenheid bij kinderen hun werk doen. In Rotterdam zien we veel gezinnen waar het wél
goed gaat, waar passende hulpverlening wordt ingezet, de veiligheid en ontwikkeling van kinderen wordt gewaarborgd, ontwikkelingsbedreigingen worden opgeheven en hulpverlening in het vrijwillig
kader weer toereikend is. Daarnaast zien we dat de samenwerking - met bijvoorbeeld het wijkteam - wel degelijk op gang komt. {Het aangekondigde wegkijken!}.
Vooruitgang zien we zeker, maar het gaat nog 'niet altijd' goed genoeg. {'niet altijd' is een eufemisme voor zèlden}. Naar incidenten wordt binnen de jeugdzorg steeds beter onderzoek gedaan:
waarom ging het mis en wat kan er van geleerd worden? {Dat zien we vooral bij klachten helemaal niet; zelfs gegronde klachten worden niet serieus genomen om dan de zaak echt te verbeteren voor
dat kind en latere zaken. "Een klacht is een gratis advies" is kennelijk geen slogan voor de jeugdzorg}. Het stelsel van de jeugdzorg is ingewikkeld, er zijn veel spelers en instanties. {En te
weinig diagnostisch meten}. Er is veel verantwoordingsdruk. Tegelijkertijd leven we in een maatschappij die gelooft in een maakbare wereld. Een wereld waarin we het moeilijk vinden te accepteren
dat er soms onvermijdelijke dingen gebeuren, hoe erg ook. Dit zorgt ervoor dat we het liefst alles dichtregelen. Tel daar vervolgens het landelijke beeld van wachtlijsten, de gevolgen van
bezuinigingen en een krappe arbeidsmarkt bij op. {Wachtlijsten die door het weglopen van echte deskundigen wegens de bureaucratie ontstaan; de specialistische kennis verdwijnt en is niet in één
decennium weer in te halen! Is dat wat de jeugdzorglobby beoogt?}.
Wij hebben genoeg ambities maar kunnen die 'niet altijd' {eufemisme} waarmaken in een sector onder druk. Dus ja, graag betere probleemanalyses, meer tijd voor het kind in plaats van
verantwoording, meer tijd voor reflectie. Daarin is echt nog wel winst te behalen. {Doe dat dan met het kinderrecht op onbezwaarde toegang tot jeugd-gezondheidszorg. IVRK24.1}.
Als er niets gebeurt, kan de crisis in de jeugdzorg nog verergeren, denkt Hans du Prie, bestuurder bij een samenwerking tussen vier aanbieders van
jeugdzorg (niet G.I.). „We hebben een dodelijk systeem gebouwd.”
Derk Stokmans -- 6 maart 2019 -- NRC.nl
Hans du Prie heeft {en geeft} een waarschuwing voor wie denkt dat het nu crisis in de jeugdzorg is: „Zonder fundamentele veranderingen is het over een jaar
nog veel erger!* Dan voorspel ik grote ongelukken.”*
Du Prie was jarenlang bestuurder van Horizon, een grote aanbieder van vooral residentiële jeugdzorg. Nu gaat het grootste deel van zijn energie
naar iHUB, een samenwerking tussen vier aanbieders van jeugdzorg en speciaal onderwijs die manieren zoeken om zich „te bevrijden uit de
wederzijdse gijzeling van gemeenten en zorgaanbieders”.
Afgelopen zaterdag berichtte NRC {bovenste artikel} over de crisis in de jeugdzorg, vier jaar na invoering van de
nieuwe Jeugdwet die gemeenten verantwoordelijk maakte. Die [gemeenten t.o.v. het rijk] zouden problemen eerder zien, sneller ingrijpen en de hulp bieden die ouders en hun kinderen
écht nodig hebben. Het omgekeerde gebeurde. 1. Kinderen en ouders moeten maandenlang wachten en krijgen dan regelmatig {drie op de vier} hulp
die niet helpt, 2. jeugdzorgmedewerkers vluchten massaal weg uit de sector, 3. zorginstellingen zijn vooral bezig met overleven. Te vaak is het zo de
jeugdzorg zélf die kinderen beschadigt, zo stelden tientallen betrokkenen.
Du Prie herkent het beeld: „Gelukkig worden er door [vele] individuele medewerkers nog hele goede dingen gedaan, en grote incidenten zijn er nog niet geweest
{op Savanna's na}. Maar onder de radar is er sprake van schrale armoe. We hebben een dodelijk systeem gebouwd.”
Wie is er verantwoordelijk?
„We hebben allemaal fouten gemaakt. Het rijk heeft bij de stelselwijziging – de grootste na de Tweede Wereldoorlog – veel te veel tegelijk veranderd, niet nagedacht over de praktische
gevolgen en ook nog eens 15 procent bezuinigd. {In feite heeft de diverse overheid geluisterd naar de jeugdzorglobby en de inbreng van onafhankelijke
wetenschappers en ouderorganisatie genegeerd; alle B&W's kregen de brief op https://jeugdbescherming.jimdo.com/}.
„Gemeenten waren te veel met zichzelf bezig, nerveus over hun nieuwe rol. In plaats zich af te vragen wat hun burgers nodig hebben, probeerden ze grip te krijgen door alles dicht te
regelen. {Per gemeente ontstond een berg aan in te vullen formulieren, die welhaast 90% van de tijd opslokten bij de deskundigen}.
„Maar aanbieders van jeugdzorg, moeten ook naar zichzelf kijken. Wij hebben in het begin de kans gemist om gemeenten te helpen het goed in te richten. We waren veel te vaak verontwaardigd en verdrietig. We gingen meestribbelen: doen alsof we het met gemeenten eens waren, en dan na
de vergadering klagen hoe erg het allemaal was.”
Waarom is het zo gegaan?
Hugo de Jonge
„Dat gemeenten controle wilden is logisch. {Al was hen geschreven dat de meeste zorg vanuit jeugdzorg oncontroleerbaar zou zijn wegens de smoes "dat de Raad of de rechter heeft
beslist".}. Ze gingen de zorg die ze al kenden opdelen in percelen, kavels, noem maar op. Daar gingen ze dan aanbieders bij uitzoeken. Zo ging het ook in
Rotterdam. Hugo de Jonge, toen wethouder, heeft alles keurig ingedeeld, van lichte naar zware zorg, netjes dichtgetimmerd met {ontoereikende} definities en zorgbeschrijvingen. Het neveneffect is dat wij aanbieders precies doen wat in die percelen staat, maar dus ook niets meer: bij
alle kinderen die niet netjes in een perceel vallen, ontstaat gedoe. En dat zijn er veel.
„In Rotterdam vergaderen we zo al twee jaar over 25 gezinnen waarin kinderen opgroeien met ernstige gedragsproblemen. {Ook dubieus uithuisgeplaatste kinderen, waar er niet aan terugplaatsen wordt gewerkt}. De verantwoordelijke aanbieder weet geen plek
te regelen waar ze stabiel en permanent kunnen wonen, rust krijgen. Ik kan de vergaderingen erover niet meer tellen. Die gaan over hoe de zorgpercelen niet goed aansluiten. Over die
gezinnen gaat het niet. Daar schaam ik me voor. De gemeente zou moeten ingrijpen, maar doet dat niet.
„Juist de kwetsbaarste kinderen hebben zo het meeste last van die patstellingen tussen gemeenten en aanbieders. Omdat ze niet goed in de standaardoplossingen passen, wordt met hen het
meest geschoven. {Te vaak worden ouders daarbij weggezet}. Die carrousel waar ze in terechtkomen is onder de nieuwe wet erger geworden. Door dat
eindeloze doorplaatsen, eindigen ze uiteindelijk verkreukeld in de gesloten instelling, fijngemalen door het systeem.”**
Is er ook een oplossing?
„Zorgaanbieders moeten zichzelf bevrijden: wij zijn niet zielig, we moeten ruimte claimen om te doen waar we goed in zijn. Maar dat kan alleen als we die 15 procent terugkrijgen. Anders
zijn we alleen aan het overleven. -{Eigenlijk hoeft het niet duurder te worden. Gezondheidszorg met diagnostiek en goede voorlichting werkt immers
effectiever en korter dan de lange jeugdzorgtrajecten, en al is het per uur wat duurder, per traject is het veel goedkoper in de gezondheidszorg dan in het sociaal domein. Doek jeugdzorg
op! Goedkoper!}.
„Aanbieders en gemeenten moeten stoppen met dat denken in percelen. Dus als je een klant ontmoet, moet je niet gaan doorverwijzen. Stel: een kind
in pleegzorg gedraagt zich te lastig. Nu moet hij dan naar een gezinshuis, als het daar misgaat, naar een
lichte residentiële zorg. Steeds verder van de ouders weg. Maar waarom ondersteunen we dat pleeggezin niet, {of nog wetenschappelijk logischer en beter: in het eigen gezin zelf}, zodat
het kind daar kan blijven? -{We zien hier dat de domeinen geen echt inzicht hebben waar het kind vandaan komt en hoe 'jeugdzorg' onderzocht zonder diagnose,
op de gok, kinderen vaak wegplaatsend als 'therapie'}. Laat een pedagogisch medewerker langskomen, train het {eigen} gezin in het
weekend, geef ze huishoudelijke hulp om ze te ontlasten.
„We moeten ook risico’s durven nemen. Niemand wil kinderen achter de tralies. Maar toen Horizon In Noord-Holland de gesloten jeugdzorg overnam met de belofte het kleinschalig en open te
doen, ontstond enorme ophef. De regio moest zich meteen bij de minister melden. Die wil horen dat er niets misgaat. Maar die garantie kunnen we niet geven. {De jeugdzorg werkt veelvuldig met een glazen bol, maar toekomst is geen vaststaande inhoud!}.
„De derde fundamentele verandering is misschien wel de moeilijkste, want zit diep in de genen van de sector. Traditioneel ‘redt’ de branche 'kinderen van ouders die het niet goed doen'.
{Dat is zeker een axioma zonder diagnostische bewijsgrond, in tegendeel*}. Maar zelfs bij misbruik heeft een kind behoefte aan {eigen} ouders. {En ouders hebben behoefte aan echt goede en brede
voorlichting opdat ze bewuster worden en een keuze kunnen maken ten gunste van hun opgroeienden}. Uiteindelijk wil elk kind van zijn ouders voelen: 'mag ik er zijn, deug ik'?. Waarom
denk je dat kinderen in de jeugdzorg zo vaak wanhopig zijn? Omdat we binnenvliegen en direct hun ouders buiten de deur plaatsen. Maar als je niet bij de ouders begint, hoef je eigenlijk
niet eens te proberen het kind te helpen. We moeten ouders veel meer verantwoordelijk maken, niet met de dreiging dat we anders hun kinderen afpakken (BW1:265a-266), maar met de verzekering dat ze betrokken blijven en dat wij ze daarbij zullen helpen.” (BW1:262 echt
uitvoeren).
„Gemeenten moeten een groepje aanbieders collectief verantwoordelijk maken voor een bepaald doel. Bijvoorbeeld: help in wijk X 90 procent van de kinderen in hun eigen omgeving. Zorg
daarbij ook voor de kinderen met verstandelijke beperkingen, psychiatrische problemen, of ouders met schulden.
„Dus geen tarieven per behandelsoort, met alle discussies die daarbij horen. Maar gewoon één budget. Laat dan die aanbieders zelf uitzoeken hoe ze het doen.
„Zoiets gebeurt nu in Alphen aan den Rijn. Daar zijn we in een consortium met zeven andere aanbieders zeven jaar lang verantwoordelijk voor de zorg van zo’n 3.500 cliënten.
„Er zijn dan geen mazen meer waar je doorheen kan vallen. Als aanbieders kunnen wij niet meer doorschuiven als het geld op is, of als de zaak te moeilijk wordt. Dat moeten we binnen het
consortium oplossen. We hebben er dus een groot belang bij om niet aan te modderen met complexe gevallen, maar direct zwaar in te zetten.”
Kan de minister nog helpen?
„Tegen Hugo de Jonge zou ik zeggen: ga niet meer regels maken. Dat helpt niet. Geef gemeenten dat geld terug, en laat ons het samen oplossen.”-{Er is niet
meer geld nodig, maar diagnostiek geënte hulptrajecten met voorlichting, en uitleg, en keuze na bewustwording!}.
*:Over een jaar zal, zoals het nu blijft gaan, zeker
crisis worden. Dat is zeker verontrustend.Ouders die hogere kwaliteit wensen naar kinderrecht, artikel 24 lid 1 IVRK, worden
te snel als klagers en “tegenwerkend” bij de kinderrechter weggezet als 'onprofessioneel'.
Daardoor verbetert er niets. De jeugdzorgprofessionals (in VT, AMHK, RvdK, G.I.) zijn even ondeskundig qua geestelijke gezondheidskennis als professionele slagers of
trambestuurders.Ook schoonmakers en boeren heten 'professioneel' te zijn. Professional betekent ‘broodverdiener’ dus niet ‘deskundige’ en zeker niet ‘specialist’ in de geestelijke gezondheidszorg. De oratie van Van der Gaag zou snel geïmplementeerd moeten worden: https://jeugdbescherming.jimdo.com/kwaliteit/diagnostiek-nodig-als-nulmeting/ . Je gaat toch geen
gezin frustreren zonder diagnostiek plan met uitleg en voorlichting?! ■ Wat gebeurt er over tien jaar?: Wanneer de jeugdzorg nog één jaar blijft bezuinigen op open diagnostieke nulmeting en door bureaucratie te beperkte deskundige hulp inschakelt, is de
vijver van specialistische kennis zover leeggelopen dat dat kennisniveau voor (gezondheids)zorg aan jeugd (dat is wat hogergekwalificeerd dan ‘jeugdzorg’) niet in één decennium
weer in ervaring en hoge kennis op orde is. De jeugdzorgketen kent nu de wetenschappelijke inzichten van arts Ursula Gresser en Daniel Weinberger, maar implementeren dat in beleid nog niet.
Het veranderen van mentaliteit op de vloed en bij afdekkende directie is zeer taai. Rigide. De jeugdzorg veroorzaakt naar het inzicht der wetenschappers zo veel schade in opgroeienden
(en gezinnen). De hele site vanhttps://jeugdzorgwetenschap.jimdosite.comis
duidelijk! Waarom negeren?
**: Ná het 18 worden:
Na begin OTS treedt de verslechtering in:
ACE's kunnen ontstaan door ondeskundige of rigide 'jeugdzorg' met dwang:
Kinderrechtenverdrag IVRK artikel 24:
Voor jeugdigen:
"Als je ziek bent of je hebt iets meegemaakt waardoor je in de war bent, dan heb je recht op echte hulp. Je ouders of verzorgers moeten ervoor zorgen dat je die hulp
krijgt, ook al bemoeit 'jeugdzorg' zich ermee. En de overheid moet ervoor zorgen dat er genoeg goede dokters en andere personen bij om je daarbij te helpen. Ook moeten er genoeg goede plekken
zijn waar je geholpen kan worden, zoals ziekenhuizen, of therapeut aan huis. Maar er moet ook genoeg worden gedaan om te voorkomen dat je - ook psychisch - ziek wordt. Voorkomen is namelijk beter
dan genezen. Daarom moet er genoeg informatie zijn over gezond leven en opgroeien en moet je ergens terecht kunnen als je daar wat hulp bij nodig hebt."
Voor volwassenen:
Lid 1.De Staten die partij zijn, ook Nederland, erkennen het recht van het kind op het genot van de gróótst mogelijke mate van - ook psychische -
gezondheid en op voorzieningen voor de behandeling van ziekte en het herstel van de gezondheid. De Staten die partij zijn, streven ernaar te waarborgen dat geen enkel kind zijn of haar recht op
tóégang tot deze - diagnostisch/therapeutische - voorzieningen voor gezondheidszorg wordt onthouden (waar de 'jeugdzorg' dit vaak negeert).