Hoe meet men?

Hoe dient de TRIAGE te zijn vooraf aan jeugddwangzorg?

Wat adviseert de RSJ over jeugdhulp?

Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ):

“Verhoging strafrechtelijke minimumleeftijd in context, advies over verhoging van de strafrechtelijke minimumleeftijd en het belang van goede jeugdhulp” (nov. 2017) 

 

En daarna de juiste TRIAGE…*

{Hierna, onder, volgt de juiste triage-methodiek om te voldoen aan het kinderrecht}

Citaten uit het adviesrapport RSJ:

'Complexiteit jeugdketen':

De RSJ (een adviesorgaan voor ministeries) constateert dat de jeugdketen complex is en druk (met veel verschillende organisaties) wat de effectiviteit niet ten goede komt.  Daar waar de civielrechtelijke bescherming van het kind in beeld komt, neemt de complexiteit van de jeugdketen verder toe.  Veilig Thuis (AMHK), de Gecertificeerde Instellingen (G.I.) en de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) zijn naast de vrijwillige hulpverlening gepositioneerd.  Veel hulpverleners in het vrijwillige kader geven aan dat de rolverdeling tussen deze drie partijen ‘in de praktijk niet altijd helder is’ waardoor vertraging en afstemmingsproblemen ontstaan  -{wat betekent dat het veel te vaak fout gaat voor het kind.  Drie op de vier jeugdzorgkinderen komen niet bij de juist-passende hulpverlening of worden zelfs beschadigd door onnodig uithuisplaatsen - TjS}.  [Noot: TK 2016–2017, (2017Z11483), Brief Staatssecretaris VWS aan Voorzitter Tweede Kamer: Betreffende jeugdhulp in strafrechtelijk kader, 18 september 2017] . ...

 

De RSJ ontdekte tijdens het onderzoek dat Nederland slechts op zeer beperkte schaal gestructureerde en methodischevroegsignalering’ {, vroegvoorlichting} en ‘vroeginterventie’ {dus eerder gokwerk} toepast. Hoewel exacte cijfers over het gebruik van gedragsinterventies ontbreken, blijkt uit navraag onder ‘professionals’ dat slechts een klein deel van de Nederlandse gemeenten {vaak zonder vroegtijdige voorlichting} de erkende interventies (consequent) gebruikt.  Dit geldt zowel voor de aanpak van 12-minners als voor de aanpak van jonge daders (12-15 jaar) (zie bijlage IV onder  link   voor details).

 

Dit zou mede veroorzaakt kunnen worden doordat er bij jeugdbeschermingsmaatregelen (BW1:255 en verder) in de praktijk onvoldoende diagnostisch onderzoek beschikbaar is of wordt aangevraagd, bijvoorbeeld door gebrek aan budget en te lange wachtlijsten. Het onvoldoende doen van diagnostisch onderzoek leidt tot minder effectieve behandelingen:  er is immers niet voldoende kennis over de oorzaak van problemen en/of gedrag aanwezig. -{Precies deze alinea belemmert ook de ‘waarheidsvinding’, het vermijden van onwaarheden.  Immers een goed onderbouwde norm voor de OTS dan wel OTS/UHP ontbreekt.  Bij zaken van Veilig Thuis zie je dat de vertrouwensarts van alles vind en de medewerker van de raad dit niet kan betwisten omdat zij geen arts is.  Een second opinion zou dan wenselijk zijn maar dat gebeurt niet wegens geld en/of tijdgebrek. Waardoor ouders feitelijk machteloos worden, indien ze te weinig aansturen op het kinderrecht in lid 1 van artikel 24 IVRK, de hoogst mogelijke mate van gezondheid en daartoe onbelemmerde toegang tot de gezondheidszorg, ook pedagogisch en psychisch, wat wèl een ‘vergeten’ plicht is voor ouders conform BW1:247. Omdat in geval van een rechtszaak de rechter gehouden is de raad, de G.I. en onVeilig uiThuis (AMHK) te geloven omdat zij bij wet zijn aangewezen als organisaties die ‘professioneel’ heten te zijn.}  

 

Civielrecht [c] kan beter benut worden: 

De geïnterviewde ‘professionals’ geven aan dat de huidige vrijwillige jeugdhulp en de jeugdbescherming ‘niet altijd voldoende’ in staat zijn om een effectieve aanpak aan te leveren. De behoefte van ‘professionals’ om het jeugdstrafrecht als ‘breekijzer’ te gebruiken om jeugdhulp in gang te zetten, illustreert de beperkingen van de jeugdhulp en de jeugdbescherming om gedrag effectief aan te pakken. De RSJ constateert dat de breekijzerfunctie ook met civielrechtelijke maatregelen gerealiseerd kan worden.

 

Rechtspositie [e] van de jongere in het civiel recht verdient verbetering:

De rechtspositie van de jongere in het strafrecht is beter dan in het civiele recht. Bij mogelijke verhoging van de strafrechtelijke minimumleeftijd komen meer jongeren in de jeugdhulp terecht zoals ook waar te nemen in enkele Noord-Europese strafrechtstelsels. De jongeren ontberen dan vaak de specifieke rechtspositie die juist voor hen zo van belang is en die bovendien schril afsteekt tegen de rechtspositie van jongeren in het strafrecht. Het is de vraag of dit verschil wel gerechtvaardigd is. {Feitelijk weerhoudt het jeugdbeschermingssysteem toegang tot de open klinisch-diagnostieke en -therapeutische gezondheidszorg;  hoe dat komt, zien we in de wettelijke context onder*}.

 

De RSJ wil zich met dit advies daarom niet alleen een voorstander tonen van een verhoging van de strafrechtelijke minimumleeftijd, maar tevens het belang van de (door)ontwikkeling van een effectieve jeugdketen benadrukken. De uitdaging is niet enkel hoe en op welke leeftijd [lastige jongeren of] jeugddelinquenten strafrechtelijk kunnen worden aangepakt, maar hoe de overheid met deze jongeren omgaat, nádat maar vooral vóórdat zij misstappen begaan. De RSJ is van mening dat verbetering van de jeugdhulp noodzakelijk is. Er zijn derhalve investeringen nodig in kennis, kunde, afstemming en samenwerking (tussen straf en civiel recht en vrijwillige hulp) om meer kansen te creëren om jeugdigen tijdig en adequaat buiten het jeugdstrafrecht op te vangen. …   {VERBETERING VAN JEUGDHULP IS NOODZAKELIJK!}

 

De RSJ geeft aanbevelingen, waaronder:

  • De RSJ beveelt gemeenten aan om op zo kort mogelijke termijn samenhangend beleid in te zetten waardoor strafrechtelijke afdoening van crimineel gedrag van jongeren onder de vijftien jaar niet langer voorkomt. (De minimumleeftijd wordt 14 jaar).
  • De RSJ adviseert gemeenten, politie, justitie en aanbieders in de jeugdhulpketen tot stelselmatiger gebruik van erkende instrumenten voor vroegsignalering en daar waar nodig vaker met erkende instrumenten te interveniëren. [Alle erkende interventies zijn terug te vinden op de site van het Nationaal Jeugd Instituut, NJi:  https://www.nji.nl/nl/Databank/Databank-Effectieve-Jeugdinterventies .] {Dat is dus ook gebruikmaken van vroegtijdige algemene, brede voorlichting aan gezinnen, en klinische diagnostiek!}.
  • De RSJ beveelt het ministerie van VWS als stelselverantwoordelijke voor de jeugdhulp aan om samen met gemeenten, de rechtelijke macht en het ministerie van J&V het initiatief te nemen tot een sluitende aanpak in de (al dan niet civielrechtelijke gedwongen) jeugdhulp voor jongeren tot veertien jaar waarvoor thans het strafrecht wordt ingezet.  De RSJ suggereert de ministeries en de VNG daarbij te denken aan een soortgelijk aanpak als in het programma “Continuïteit van Zorg” voor de volwassenensector (www.continuiteitvanzorg.nl).
  • De RSJ benadrukt tevens dat investeringen in de (door)ontwikkeling van een effectievère {dus klinisch-diagnostischer en therapeutischer} jeugdketen essentieel zijn in het aanpakken én voorkomen van grensoverschrijdend gedrag!!! {Het tijdig en breed voorlichten van ouders, die te onnozel zijn om daar zelf aan te denken, moet bij de door de regering bedoelde vroege preventie behoren}.
  • De RSJ dringt aan op meer wetenschappelijk onderzoek naar de kwaliteit en effectiviteit van de tenuitvoerlegging van het jeugdstrafrecht en de jeugdhulp, … … .
  • De RSJ beveelt gemeenten en aanbieders aan veel meer in te zetten op bestaand evidence based instrumentarium voor (vroeg-)signalering en interventie van kinderen en jongeren die {signalen van gedragsproblemen of} potentieel crimineel gedrag vertonen.
  • De RSJ beveelt het ministerie van VWS, het ministerie van J&V en de gemeenten aan om te bezien of het gecompliceerd samenhangende takenpakket van de  Raad voor de Kinderbescherming,  de Gecertificeerde Instellingen (G.I.'s),  en Veilig Thuis {AMHK, dat buiten Jw3.3 valt}  niet kan worden vereenvoudigd.   __

Dit RSJ-advies is te vinden op https://www.dropbox.com/s/11f0a4atcahipwv/RSJadvies%202017_Verbeterde_Jeugdhulp_tov.Strafrecht.pdf?dl=0   of op   https://www.rsj.nl/actueel/Persberichten/2017/persberichtverhogingstrafrechtelijkeminimumleeftijdincontext.aspx   met link naar pdf.

 

Na enige context, nu, van wetgeving en wetenschap, komt onder de meer veràntwoorde wetenschap rond de triage, die aan de ingang dient te staan!

 

 CONTEXT:

 

Wanneer we deze gevonden ‘fouten’ of onhandigheden in de jeugdhulppraktijk (RSJ) overwegen met de wet, dan blijkt dat de jeugdhulp zich niet aan de wet houdt.

Jeugdwet, Artikel 4.1.1:

1. De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling (G.I.) verlenen veràntwoorde hulp, waaronder wordt verstaan hulp van góéd niveau (IVRK24), die in ieder geval veilig (ook in gevolg voor de opgroeiende), doeltreffend, doelmatig en clìëntgerìcht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of ouder. {Dat is dus niet gokken doch klinisch en open diagnosticeren voordat er in overleg een passend hulptraject wordt geboden overeenkomstig het kinderrecht}.

2. De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling organiseren zich op zodanige wijze, voorzien zich kwálitatief en kwantitatief zodanig van personeel en materieel en dragen zorg voor een zodanige veràntwoordelijkheidstoedeling, dat een en ander leidt of (medisch-)redelijkerwijs moet leiden tot veràntwoorde hulp. De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling betrekken hierbij de resultaten van overleg tussen jeugdhulpaanbieders, het college (B&W) èn cliëntenorganisaties. Voor zover het betreft jeugdhulp die verblijf van een jeugdige of ouder in een accommodatie gedurende ten minste een etmaal met zich brengt (UHP), draagt de jeugdhulpaanbieder er tevens zorg voor dat in de accommodatie geestelijke verzorging beschikbaar is {en verstrekt wordt}, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de jeugdige of ouder.

3. De hulpverlener (dus niet de G.I.)* neemt bij zijn werkzaamheden de zorg van een góéde hulpverlener in acht (beroepscodes!) en handelt daarbij in overeenstemming met de op hem rustende veràntwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor die hulpverlener geldende professionele standaard.

 

*: Jeugdwet 3.2 beperkt de hulpverléning buiten de G.I:

3.2.1: Een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering wordt uitsluitend uitgevoerd door een gecertificeerde instelling ([gezins]voogdij-instelling).

3.2.2: Een gecertificeerde instelling (G.I.) biedt géén jeugdhulp aan (maar verwijst door; IVRK24.1). {!!!}

{Daarbij bedenkt de G.I. hun wettelijke taak in BW1:262, waar lid 3 en dan lid 1 inhoudelijk prevaleren conform internationaal recht. Ouders zien er actief op toe (BW1:247) en gebruiken de Awb e.d.}.

*: De jeugdwet stelt dat het werk van de RvdK en de G.I. (helaas niet die van de ingang, de AMHK’s (VT), moet alle van belangzijnde feiten naar behoren en fatsoen (BW6:162.2) en waarheid (het vermíjden van onwaarheden) vermelden in rapportages:

Jeugdwet, Artikel 3.3:

"De raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling zijn verplìcht in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten vòlledig en naar wáárheid aan te voeren."  -{Deze plicht is niet gesanctioneerd in de Jeugdwet zelf; men moet bedenken hoe men ‘waarheid’ meet! Daarover onder over de triage!: klinisch diagnostisch naar kinderrecht!}.

Dus:

Het gebruik van onwaarheden is praktijk!    Dat mogen we geen 'goede hulp' noemen; woorden uit de wet!

De rechter dient ook internationaal recht te respecteren, maar dat gebeurt te regelmatig pas in hoger beroep. Al is de RvdK of de G.I. als ‘professioneel’ benoemd, o.a. de Kinderombudsman vond te veel fouten en vermoedde (naast de inspectie) een financiële “perverse prikkel” (pag. 93, derde streepje; https://www.dekinderombudsman.nl/92/ouders-professionals/publicaties/rapport-is-de-zorg-gegrond/?id=325 . Dit rapport kwam pas na kuizing in de openbaarheid; het was erger wat er gevonden was!

Het is duidelijk dat de G.I.'s zich niet aan deze wet- en regelgeving houden in de praktijk anno 2018.  Al decennia.

We zien dat de 'jeugdzorg' de moderne wetenschappelijke inzichten niet gebruiken om contra-indicaties (en 'false positives') bij dwangzorg te voorkomen, waardoor opgroeienden schade oplopen (WeinbergerGresserDoyleetc.).

 

Juiste TRIAGE:

Verbeter de jeugdhulp met ‘klinisch-diagnostieke waarheid’:

 

Er liggen al lang adviezen klaar voor een beter triage-traject voor de jeugdhulp, vooraf aan mogelijke dwangzorg, dat schadelijke aspecten kent, waarbij  drangzorg  als illegaal dient te worden beschouwd:

 

De Oratie van prof.dr. R.J. van der Gaag: https://jeugdbescherming.jimdo.com/kwaliteit/diagnostiek-nodig-als-nulmeting/ . Het advies, klinisch juist, is:  zet voor de ingang ‘zwaargewichten’ in (die uiteraard naar hun hoogwaardige beroepscode werken en dus het cliëntsysteem zien en onderzoeken). Dit is een ‘klinische waarheidsvinding’ waarmee onwaarheden en insinuaties vermeden worden.

Zo haalt men eveneens de werkdruk weg bij de jeugdzorgwerkers, die niet eens bevoegd zijn tot diagnostiek. De jeugdhulp verkrijgt zo degelijke adviezen voor juiste, passende, niet-schadende hulptrajecten die optimaal zijn voor de ontwikkeling van de opgroeienden, conform IVRK art. 24 lid 1. (Daarbij beschouwen wij de huidige ‘jeugdzorg’ als een schadelijke traditie vaan lid 3 van IVRK24. Immers de jeugdzorg heeft o.a. Doyle, Gresser en Weinberger niet geïmplementeerd in hun handelen en afwegingen, en uit die onafhankelijke wetenschap volgt hoe schadelijk de jeugdzorg voor het kind kan zijn. In de ‘jeugdzorg’ wordt bovenmatig veel bij werknemers hypocognitie gevonden.)

 

De triage mag niet vervuild worden door beperkende, bespelende, of sturende onderzoeksvragen en misleidende gegevens vanuit de jeugdzorgketen, want echte diagnostiek behoort open onderzoekend te zijn. Hier moeten ouders naar hun wettelijke plicht ook op letten: https://kinderbescherming.jimdo.com/informatie/onderzoeksvragen-open/ ! Dossiers zijn op te vragen volgens de strenge privacy-wetgeving AVG, en het McMichael-arrest bestaat ook voor juridische partijen.

 

Ook kinderpsychiater Prof.dr. Robert Vermeiren stelde een concept (2014, voor de transitie) op:

 Professionele standaard-triage in de kinder- en jeugdpsychiatrie” 

"Samenvatting

In deze notitie wordt een triage-methodiek voor de eerste lijn voorgesteld die als doel heeft kinderen die zich presenteren met problemen op psychisch en gedragsmatig vlak de juiste hulp te bieden. Het zorgvuldig kunnen inschatten van de noodzaak voor (specialistische) zorg is noodzakelijk. Niet alleen omdat we gezinnen gepast willen helpen, ook om de zorg betaalbaar te houden.

Belangrijk hierin is te kunnen inschatten: 1) of GGZ hulp nodig is, en vervolgens: 2) of Generalistische Basis GGZ (GBGGZ) dan wel Gespecialiseerde GGZ (GGGZ) nodig is. Dit alles volgens het principe: lichte hulp waar mogelijk, specialistische waar nodig.

Er wordt een triagemethodiek in drie stappen voorgesteld: 1) herkennen, 2) filteren en 3) selecteren.

 

Uiteraard is het in specifieke situaties waarin kinderen zich presenteren met expliciete psychiatrische problemen mogelijk om deze stappen beargumenteerd over te slaan. De methodiek zal worden uitgevoerd door {klinische} professionals in de eerste lijn, hierbij optimaal ondersteund door experts. De huisarts/jeugdarts (ondersteund door de Praktijkondersteuner GGZ–POH-GGZ {maar vaak in de praktijk anno 2016 slechts een jeugdzorgwerker, wat niet aan te raden is, dus, ouders, vraag vooraf altijd de beroepsregistratie en specialisaties op!}) dan wel gespecialiseerde ‘diagnose-teams’ spelen hierin een cruciale rol.

 

Op basis van dit voorstel dient de triagemethodiek in de toekomst concreet te worden uitgewerkt in de verschillende regio’s. Daarnaast dient de behoefte aan scholing nader te worden bepaald. Ook is het van belang de triagemethodiek wetenschappelijk te evalueren. Temeer omdat de voorgestelde methodiek een kader biedt dat lokale invulling toelaat.

 

 Inleiding (Hoe het niet en wel moet):

 Niet:

Voor kinderen met klachten op psychisch en gedragsmatig vlak is er behoefte aan een methodiek die het mogelijk maakt om in de eerste lijn zorgvuldige doch geen overbodige diagnostiek te verrichten en de noodzaak tot behandelen te bepalen {en dit hulpvraagtraject mag niet eindigen in drang- of dwangzorg; het gaat hier niet om kindermishandeling op te sporen!}. Dit moet ervoor zorgen dat kinderen die het nódig hebben gericht de juiste hulp krijgen. Als er GGZ-hulp nodig is, dan bij voorkeur in de Generalistische Basis-GGZ (GBGGZ), maar indien nodig in de Gespecialiseerde GGZ (GGGZ). Dit volgens het principe: lichte hulp waar mogelijk, specialistische waar nodig. {Dit is níét aan de ‘jeugdzorg’ over te laten!}.

Verwijzers gaan voor verwijzing nu nog te vaak uitsluitend af op hun individuele ervaring en subjectieve inschatting van problemen. Doordat ‘professionals’ in de eerste lijn doorgaans beperkte ervaring hebben met de kinder- en jeugdpsychiatrie, is die inschatting vooral gekleurd door eigen inzichten en casuïstiek. Het is daarom belangrijk om een {meer klinische} methodiek te ontwikkelen die een meer objectieve verwijzing mogelijk maakt.

Als er nu (2014) in de eerste lijn een vorm van diagnostiek verricht wordt, dan gebeurt dit doorgaans uitsluitend op basis van:

1) Een los gesprek waarin de ‘professional’ naar beste vermogen maar op vooral subjectieve wijze een inschatting maakt. Dit is zeker een probleem wanneer dit gebeurt door onervaren {laag-opgeleide} ‘professionals’.

2) Met korte vragenlijsten die doorgaans een beperkt aantal items omvatten. Het invullen ervan wordt niet alleen beïnvloed door de subjectieve beleving van de invuller, maar ook door diens taalkundige interpretatie van de items. Een beperking is verder dat het met vragenlijsten moeilijk is om disfunctioneren in te schatten, wat essentieel is om van een stoornis te kunnen spreken.

Dit heeft tot gevolg dat deze selectiemethodes nogal eens tot een fout oordeel leiden, {mede gezien de heersende  “Tirannie van de jeugdzorg” door René Clarijs}, zoals:

1) doorverwezen worden zonder dat er van een (zich ontwikkelende) stoornis sprake is  (ook vals-positieve fout genoemd) ;

2) niet doorverwezen worden terwijl er wel een  stoornis {zoals pandas, een infectieziekte} is  (ook vals-negatieve fout genoemd) .

 

 Wel:

Het goed inschatten van de behandelzwaarte vraagt meer dan alleen nagaan van de klachten. Ook sterke kanten/competenties, eventuele andere relevante problemen en risico’s moeten hiervoor worden geïnventariseerd. Het goed inschatten en afwegen van alle relevante zwaktes en sterktes binnen een gezin moet het mogelijk maken om te beslissen welke intensiteit van hulp nodig is en, zo mogelijk, met welke intensiteit.

 

Het bepalen welke problemen waar behandeld moeten worden is met deze methodiek niet ineens opgelost. De methodiek moet het wel mogelijk maken hier nader inzicht in te verwerven. Gesteld kan worden dat enkelvoudige lichte stoornissen doorgaans in de GBGGZ behandeld moeten worden. Slechts als er sprake is van een matige of ernstige stoornis (of van een groot risico op het ontwikkelen hiervan) of van de aanwezigheid van andere risico’s/afwezigheid van beschermende factoren, is GGGZ voor kinderen vereist {waarbij ouders meehelpen door de verkregen begeleiding en voorlichting aan een juist therapeutisch levensvoorbeeld}.

 

In het volgende stuk wordt een getrapte triagemethodiek voorgesteld voor verwijzing naar specialistische zorg. Een uitzondering hierop betreffen acute crisissituaties, dan is een directe doorverwijzing naar de GGGZ noodzakelijk. Directe doorverwijzing kan ook plaats vinden in situaties waarin er evident sprake is van psychiatrische problematiek waarvoor GGGZ nodig zal zijn. Het vertonen van ernstige beperkingen of lijden is hierbij bepalend. Dergelijke situaties zijn ondermeer:

-          suicïdaliteit of neigingen anderen iets aan te doen ;

-          psychotische kenmerken en ernstige depressiviteit ;

-          overduidelijke tics, druk en ongeconcentreerd gedrag ;

-          overduidelijke sociale en communicatieve beperkingen ;

-          beperkende dwangmatigheid ;

-          lichamelijke gevolgen door een verstoord eetpatroon .

Triagemethodiek

Zorgvuldig diagnosticeren en inschatten van de behandelzwaarte kan het beste aan de hand van een triagemethodiek met meerdere fases. Deze professionele standaard stelt de volgende drie stappen voor:

 

Stap 1: herkennen

Doel van deze fase is het herkennen van een zogenaamde “niet pluis” situatie in de nulde en eerste lijn. Goed kunnen inschatten is vooral belangrijk omdat ouders en kinderen zich vaak niet met duidelijke klachten op psychisch of gedragsmatig vlak presenteren. Alle 0e en 1e lijnsprofessionals moeten hier alert op zijn. Bij de huisarts komt dit vaak in relatie met somatische aandoeningen voor. Eventuele psychische of gedragsproblemen worden vaak niet expliciet vermeld.  

 

Kinderpsychiatrische stoornissen kunnen zich op velerlei manieren presenteren. Vaak zijn de kenmerken van een stoornis duidelijk aanwezig; drukte, aandachtsproblemen, depressiviteit, sociale problemen, etc..  In vele gevallen is dat echter niet zo en staan bijvoorbeeld gedragsproblemen of somatische klachten op de voorgrond. In dat geval is het van belang om een “niet pluis”-situatie aan te kunnen voelen.

 

Een veelheid aan personen kan met deze kinderen te maken krijgen, medewerkers in wijkteams, Centra Jeugd en Gezin (CJG), leerkrachten, etc..  In deze standaard wordt voorgesteld in dat geval gezinnen te verwijzen naar de huisarts of de jeugdarts, tenzij specifieke diagnose teams beschikbaar zijn. Nauwe samenwerking met de huisarts is steeds aangewezen. Die is voor kinderen en gezinnen immers een vertrouwd iemand met wie ze bereid zijn in vertrouwelijkheid problemen te delen. De huisarts kent het gezin (inclusief eventuele familiaire belasting t.a.v. psychiatrie) vaak, bovendien langdurig en kan gezien zijn medische status vertrouwelijkheid garanderen (BIG-arts).

 

Voorgesteld wordt om “niet pluis” te evalueren aan de hand van het functioneren van een kind! Symptomen in combinatie met disfunctioneren, daar gaat het in de psychiatrie om. Disfunctioneren is bovendien relatief makkelijk om uit te vragen. Navragen van nadere klachten hoort bij stap 2. Navragen van eventueel disfunctioneren kan eenvoudig door aandacht te besteden aan de volgende aspecten: 1) de thuissituatie, 2) de relatie met vrienden, 3) de school en het leren en 4) de hobby’s. Het voordeel hiervan is dat deze aspecten op een laagdrempelig manier kunnen worden nagevraagd.

 

Bij vermoeden van disfunctioneren wordt overgegaan naar stap 2.  Als echter bij deze stap blijkt dat er expliciete psychiatrische klachten zijn (zie eerder), dan kan direct worden verwezen naar stap 3 of eventueel direct worden doorverwezen naar de GGGZ.

 

           Stap 2: filteren  

Aangezien stap 1 een ruime herkenning beoogt, is het doel van stap 2 problemen die horen in de eerste lijn (zie bijlage onder) uit te filteren. Hiertoe zal een nadere inventarisatie gedaan worden van:

-          hulpvraag: analyse van de vraag van het gezin en de verwachte oplossingen

-          beloop van de klachten

-          de sterktes en zwaktes van het systeem en het kind

-          aanwezigheid van bijkomende klachten

-          familiaire belasting .

Dit alles moet het mogelijk maken om een inschatting te maken van de aanwezigheid van een stoornis, de ernst van de problematiek, het risico en de complexiteit (generalistische Basis GGZ, Verwijsmodel en productbeschrijvingen, Bureau HHM, 2013).

Het in kaart brengen gebeurt door een professional die ervaring heeft met het bieden van jeugdhulp in de eerste lijn. Bij voorkeur is het de Prakijkondersteuner (POH-GGZ) verbonden aan de huisartsenpraktijk. De inventarisatie gebeurt aan de hand van een beperkte set instrumenten (vragenlijsten en interview). Vragenlijsten die in dit stadium gebruikt kunnen worden zijn bijvoorbeeld de SDQ en de CBCL voor algemene klachten en de SOFAS voor sociaal functioneren. Interviews geschikt voor een zorgvuldige psychiatrische evaluatie zijn de DISC of de DAWBA. In de toekomst zal het instrumentarium verder moeten uitgewerkt worden. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door het Kenniscentrum KJP in samenwerking met andere partijen.

Indien bovenvermelde analyse niet wijst op een hulpvraag voor de GGZ, dan wel als verwijzing naar de GBGGZ aangewezen is, dan zal de eerste lijnsprofessional (huisarts/jeugdarts of PH GGZ, of hoofdbehandelaar diagnose team) hiernaar verwijzen. Indien de problematiek op gebied van de van de GGGZ ligt, dan wel als er twijfel over bestaat, dan wordt overgegaan tot stap 3. Ook in deze fase geldt dat directe doorverwijzing mogelijk moet zijn bij signalen die wijzen op een probleem waarbij specialistische hulp noodzakelijk is.

 

Stap 3: selecteren

Het doel van deze stap is aan de hand van de geïnventariseerde informatie na te gaan of daadwerkelijk GGGZ nodig is. Dit gebeurt door de beoordeling door een specialist. Deze gebruikt hiervoor informatie verzameld in vorige fase en richtlijnen met betrekking tot diagnostiek op het betreffende gebied.

De expert wordt in deze fase ingeroepen voor advisering aan de 1e-lijnsprofessional. De expert zal dus een advies verstrekken aan de huisarts/jeugdarts/POH-GGZ, die vervolgens beslist. De wijze waarop dat gebeurt kan verschillend zijn. Zoals:

-          een diagnose team dat beschikbaar is voor de eerstelijns (voorstel Rotterdam)

-          een specialist die naar de eerstelijns professional gaat (voorstel Utrecht/Nijmegen)

-          een spreekuur bij de GGZ waar snel diagnostiek en advies mogelijk is (Nijmegen)

-          een e-consult door een specialist naar aanleiding van de informatie verzameld met de DAWBA – webbased diagnostiek (voorstel Leiden)

-          een verwijzing naar de specialistische GGZ alwaar een snelle triage plaats vindt en zo nodig terugverwijzing (voorstel Groningen).

Planning:

Deze concept-notitie was opgesteld door de universitaire afdelingen Kinder- en JeugdPsychiatrie en het  e-KJP/Kenniscentrum, in 2014, om vervolgens te worden voorgelegd aan de afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie van de NVvP. Ook de huisartsenvereniging (NHG) diende in een vroeg stadium te worden betrokken. Indien er consensus kan worden bereikt zal steun worden gevraagd van andere instanties, in het bijzonder de patiëntvertegenwoordigers - LPGGZ. Doel was deze professionele standaard vervolgens voor te leggen aan relevante beleidsinstanties. 

– Anno 2018 kunnen we wel stellen dat de politiek ook naar dit niveau wetenschappers niet heeft geluisterd. – TjS

Bijlagen –

Wanneer beroep doen op specialistische expertise uit de Kinder- en jeugdpsychiatrie?:

-          bij twijfels aangaande de diagnostiek van (complexe) psychiatrische problematiek na onderzoek door een 1e-lijnsprofessional;

-          als de huisarts, jeugdarts of een andere medisch specialist op basis van disfunctioneren en symptomen (bv psychotische verschijnselen en ernstige depressiviteit) oordeelt dat specialistische evaluatie nodig is;

-          als een klinische opname vereist is;

-          bij vragen over de (eventuele noodzaak tot) medicatie bij complexe problematiek;

-          bij verergering of wijziging van symptomen of bij het uitblijven van verbetering na (langdurige) behandeling in de 1e lijn-basis GGZ;

-          bij suïcidaliteit en auto- en/of heteroagressief gedrag wijzend op een gevaarsituatie;

-          voor de uitvoering van de wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ) ."

 

 OUDERS EN RECHTERS:

Relateer aan de ‘perverse prikkels’, die de Kinderombudsman Dullaert in 2013 vond, gezien de hypocognitie in de ‘jeugdzorgketen’, en dit klinische advies is een veel gezondere basis ten aanzien van het gezondheidszorgaspect, waar de juridische keten mee moet dealen, indien het moet gaan ten gunste van het zich ontwikkelende kind. – TjS