Een onderzoek naar de rol van de politie en haar bevoegdheden inzake de tenuitvoerlegging van uithuisplaatsing bij kinderzaken.

IN OPDRACHT VAN STRUYCKEN ADVOCATEN  --  Geschreven door:  Iman Adeel  --   28 oktober 2015

Hierna OOK: "De Status van het Verplichte Proces-Verbaal van de Terechtzitting" en "Overheidsgeweld tegen kinderen" met Politiewet e.d. (onder).

 

Voorwoord
Dit onderzoek gaat over het aandeel van de politie en haar bevoegdheden inzake de tenuitvoerlegging van uithuisplaatsing bij kinderzaken. Normaal gesproken is de gerechtsdeurwaarder de enige die civiele vonnissen en beschikkingen van de rechter ten uitvoer mag leggen, met wanneer nodig assistentie van de sterke arm. Echter is de politie steeds vaker zonder gerechtsdeurwaarder betrokken bij de tenuitvoerlegging van de uithuisplaatsing. Op welke grond heeft de politie deze bevoegdheid toegekend gekregen? En waarom laat de politie niet net als de gerechtsdeurwaarders van te voren een beschikking betekenen? Je hoort ook vaak dat de uithuisplaatsing gepaard gaat met politiegeweld, een uiterst traumatisch middel is wat grote impact op kinderen heeft. Mag de politie bij de uithuisplaatsing wel gebruik maken van politiegeweld bij kinderzaken?

 

1. Algemene procedure bij uithuisplaatsing
In dit hoofdstuk wordt de algemene procedure van uithuisplaatsing van kinderen uiteengezet. In paragraaf 1.1 gaat het over de wetgeving waarop de uithuisplaatsing in grote lijnen rust en in paragraaf 2 wordt de algemene procedure inzake de tenuitvoerlegging van de uithuisplaatsing door de gerechtsdeurwaarder kort belicht.
1.1 Wetgeving waarop de uithuisplaatsing in grote lijnen rust 
Ouders zijn hoofdverantwoordelijk voor de opvoeding van hun kinderen. Maar als het in het belang van het kind noodzakelijk is, kan de overheid (Raad voor de Kinderbescherming, Bureau Jeugdzorg of de Officier van Justitie) het kind een passend alternatief verblijf toewijzen. In het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind is een rangorde van alternatieven vastgelegd. Eerst moet gekeken worden naar familie in bredere zin, dan naar een ander gezin, pas als laatste naar residentiële plaatsing. Uit de Jeugdwet blijkt ook dat het inzetten van residentiële jeugdhulp voorbehouden is aan uiterste gevallen.


Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) 
De verantwoordelijkheid om een kind op te voeden ligt primair bij de ouders (artikel 18 IVRK). De rol van de ouders in de opvoeding van hun kinderen dient dan ook door de staat gerespecteerd te worden (artikel 5 IVRK). Een kind heeft het recht op te groeien bij zijn ouders en mag niet tegen zijn wil van hen gescheiden worden, tenzij dit niet in het belang van het kind is (artikel 9 IVRK).
Het bieden van de juiste ondersteuning aan ouders als primair verantwoordelijken voor de verzorging en opvoeding van hun kind komt overeen met de opdracht die het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind geeft aan staten (zie artikel 3 lid 2, artikel 5 en artikel 18 IVRK). Het accent ligt nadrukkelijk op het ondersteunen van de ouders in de gezinssituatie. Pas in het uiterste geval, wanneer hiertoe noodzaak bestaat in het belang van het kind, komt de mogelijkheid van een uithuisplaatsing in beeld (artikel 9 IVRK).
Uithuisplaatsing gebeurt met een machtiging uithuisplaatsing. De gang van zaken bij gedwongen uithuisplaatsing is vastgelegd in juridische procedures om de rechten van de betrokkenen te waarborgen.
Residentiële instelling is uiterste middel
Wanneer ouders en het kind niet instemmen met een opname in een residentiële instelling kunnen bevoegde autoriteiten, onder voorbehoud van de mogelijkheid van een rechterlijke toetsing, in overeenstemming met het toepasselijke recht en procedures, beslissen dat een scheiding noodzakelijk is in het belang van het kind (artikel 9 lid 1 IVRK). Uit de formulering van artikel 9 IVRK volgt dat het scheiden van kinderen van hun ouders een uiterste maatregel betreft. Ook in de internationale Richtlijnen voor alternatieve zorg voor kinderen geldt dit als het basisbeginsel. Een kind kan ook met toestemming van hemzelf en/of zijn ouders in het vrijwillige kader opgenomen worden in een residentiële instelling.

Wanneer de overheid zich mengt in het gezinsleven van haar burgers en een jongere in het gedwongen kader laat opnemen in een residentiële instelling dient zij artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in acht te nemen. Lid 2 van dat artikel stelt dat aan de vereisten van subsidiariteit (is inmenging noodzakelijk?) en proportionaliteit (is dit de lichtste vorm van inmenging die mogelijk is?) moet zijn voldaan.
Het gedwongen plaatsen van jongeren in een residentiële setting is een zwaar middel dat zeer terughoudend moet worden toegepast. Hieraan gaat een zorgvuldige afweging vooraf. Een kind scheiden van zijn ouders mag alleen wanneer het noodzakelijk is en in het belang van het kind.
De internationale Richtlijnen voor alternatieve zorg voor kinderen laten in relatie tot het recht van kinderen om gehoord te worden (artikel 12 IVRK) weten dat aan het besluit een kind uit huis te plaatsen een participatief proces vooraf dient te gaan, 'waarin het kind en zijn ouders zorgvuldig worden betrokken' (artikel 9 lid 1, artikel 3 lid 1 en 2, artikel 12 IVRK). Dit sluit aan bij de Q4C-Kwaliteitsstandaarden (standaarden 1, 2, 3, 5). Lees ook de Richtlijnen voor alternatieve zorg voor kinderen van de Verenigde Naties.


Gezinsvervangende zorg heeft voorkeur 
Een kind dat tijdelijk of blijvend uit zijn gezin wordt gehaald, heeft recht op bijzondere bescherming en bijstand van de staat (artikel 20 IVRK). In het kader van een uithuisplaatsing dient de staat zorg te dragen voor een passend alternatief verblijf voor het kind. Hierbij moet rekening worden gehouden met de achtergrond en speciale behoeften van het kind.
Wanneer het in het belang van het kind is dat hij gescheiden moet worden van zijn ouders (artikel 9 IVRK) dan bestaat er een rangorde in de alternatieven van opvang. Zo moet eerst gekeken worden of de jongere terecht kan bij andere leden van de familie in ruimere zin (zie artikel 5 IVRK), dan of een vervangend gezin een mogelijkheid is en pas in laatste instantie, als het echt niet anders kan, een passende residentiële instelling (artikelen 23 en 24 IVRK). Deze rangorde blijkt ook uit de formulering van artikel 20 lid 3 IVRK waarin staat 'indien noodzakelijk plaatsing in geschikte instelling voor kinderzorg'.
Gezinsvervangende zorg heeft de voorkeur. Ook uit de internationale 'Richtlijnen voor alternatieve zorg voor kinderen' blijkt in artikel 21 een duidelijke voorkeur voor plaatsing in een vervangende gezinssituatie. In artikel 21 wordt gesteld dat 'het gebruik van residentiële zorg beperkt moet blijven tot gevallen waarin een dergelijke omgeving specifiek wenselijk en noodzakelijk is voor, en bijdraagt aan het betreffende individuele kind en zijn of haar belang dient'.
In artikel 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind staat dat een kind dat tijdelijk of blijvend niet in het eigen gezin kan opgroeien, recht heeft op bijzondere bescherming. De overheid zorgt voor alternatieve opvang, zoals een pleeggezin of indien nodig een kindertehuis. Dat kinderrecht is speciaal voor kinderen die niet thuis wonen bij hun moeder of vader. Ieder kind heeft het recht om in een liefdevol gezin op te groeien of in een gezinsvervangende situatie.
Artikel 25 van het IVRK stelt dat een kind dat uit huis is geplaatst voor zorg, bescherming of behandeling van zijn of haar geestelijke of lichamelijke gezondheid, recht heeft op een regelmatige evaluatie van zijn of haar behandeling en of de uithuisplaatsing nog nodig is. Tijdens de uithuisplaatsing hebben kinderen het recht om contact te hebben met hun ouders, tenminste als dat niet schadelijk voor ze is. Als er in een gezin zulke ernstige opvoedproblemen voorkomen dat de ontwikkeling wordt geschaad, dan kan de rechter een kind onder toezicht stellen. Meer informatie: Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.


Gesloten jeugdhulp 
Voor jongeren die geplaatst worden in een instelling voor gesloten jeugdhulp geldt dat dit zeer ingrijpende middel met grote terughoudendheid moet worden ingezet. De jongere wordt (tijdelijk) gescheiden van zijn ouders en wordt in zijn vrijheid beperkt. Daarom moeten de jongeren in een gesloten jeugdhulpinstelling (in overeenstemming met onder meer de Havana Rules) weten wat zij kunnen verwachten wat betreft maatregelen die kunnen worden getroffen (bijvoorbeeld de 'time out', regel 1046) en sancties die kunnen worden opgelegd. Ook moeten zij weten waar zij met klachten terechtkunnen. Het is van groot belang dat hun rechten en plichten bekend zijn bij de jongeren zelf maar ook bij de professionals die met hen werken.
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van gesloten jeugdhulp (voorheen JeugdzorgPlus) is per 1 januari 2015 overgegaan van het Rijk naar de gemeenten. Er is voor gemeenten een 'leveringsplicht' zodra de rechter een machtiging heeft afgegeven. Gemeenten kunnen dan gesloten jeugdhulp inkopen bij hiertoe gecertificeerde instellingen.[noot 1 =   http://www.nji.nl/Residentile-jeugdzorg-Beleid-Wet--en-regelgeving ].


1.2 Algemene procedure machtiging tenuitvoerlegging uithuisplaatsing door de gerechtsdeurwaarder
De overheid heeft de gerechtsdeurwaarder exclusief aangesteld om de civiele vonnissen en beschikkingen ten uitvoer te leggen [noot 2 =  Artikel 2 Gerechtsdeurwaarderswet e.v.]. De gerechtsdeurwaarder heeft dus in beginsel als enige de bevoegdheid een vonnis of beschikking ten uitvoer te leggen. Het gaat hier om civiele vonnissen. [noot 3 =    http://www.rechtsbehoud.nl/overig/de-deurwaarder ].  Als een vonnis/beschikking door de rechter is uitgebracht en dit vonnis/deze beschikking een executoriale titel heeft, en de persoon aan wie het vonnis/de beschikking is gericht niet voldoet aan het bevel van de gerechtsdeurwaarder, kan de gerechtsdeurwaarder deze persoon dwingen tot uitvoering van het vonnis/de beschikking. [noot 4 =  Onderzoeksrapport Stichting Eropaf! 2012 Onderzoeksrapport Morele dilemma’s voor de gerechtsdeurwaarder].  Als het vonnis/de beschikking ten uitvoer moet worden gelegd, dan moet dat vooraf worden gegaan door een betekening [noot 5 =  Artikel 430 lid 3 Rv]. Dat betekent dat een gerechtsdeurwaarder eerst langs moet gaan om het vonnis/de beschikking te betekenen en de tenuitvoerlegging van de uithuisplaatsing aan te kondigen. Mocht er niet vrijwillig worden meegewerkt aan de uithuisplaatsing dan kan desnoods de sterke arm (de politie) worden ingeschakeld [noot 6 =  Artikel 812 Rv]. Het verlenen van de bijstand aan de gerechtsdeurwaarder is namelijk onderdeel van de politietaak [noot 7 = Artikel 3 Pw].

2. De rol van de politie en haar bevoegdheden bij uithuisplaatsing
In dit hoofdstuk gaat het over de rol van de politie en haar bevoegdheden bij de tenuitvoerlegging van de uithuisplaatsing. In paragraaf 2.1 worden de bevoegdheden van de politie bij uithuisplaatsing besproken, in paragraaf 2.2 de rol van de politie en in 2.3
2.1 De bevoegdheden van de politie bij uithuisplaatsing:
Het openbaar ministerie verleent zo nodig zijn medewerking in de volgende gevallen [noot 8 = Artikel 813 lid 1 Rv]:
- tot de voorgeleiding van een minderjarige voor de rechter ingevolge artikel 809 Rv;
- tot de overbrenging van een minderjarige in verband met een uithuisplaatsing ingevolge de artikelen 1:261 BW1, en 1:326 BW1;
- tot de afgifte van minderjarigen, als bedoeld in artikel 812 Rv;
- tot de tenuitvoerlegging der beschikkingen, bedoeld in artikel 1:278 lid 2 BW1.


De ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak (politie), die door het Openbaar Ministerie is aangewezen om de hierboven bedoelde medewerking te verlenen, heeft toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is [noot 9 = Artikel 813 lid 2 Rv].
De politie heeft dus onder andere de bevoegdheid als ‘sterke arm’ om een civiele beschikking van de kinderrechter ten uitvoer te leggen na opdracht daartoe door het Openbaar Ministerie, verleent bijstand/bescherming aan de gezinsvoogd/casemanager in situaties van (dreigend) gevaar voorafgaand aan, tijdens de overdracht aan DV&O en heeft bevoegdheid tot binnentreden van een woning. De Algemene wet op het binnentreden regelt de wijze van binnentreden. Bevoegdheden tot politiegeweld bij uithuisplaatsing
Het komt (vaak) voor dat de tenuitvoerlegging van de uithuisplaatsing bij kinderen gepaard gaat met politiegeweld, met alle psychische gevolgen voor de kinderen van dien. [noot 10 =    Rapport Nationale Ombudsman 2010/120 ].  Op welke grond is de politie bevoegd om gebruik te mogen maken van politiegeweld bij de tenuitvoerlegging van de uithuisplaatsing van kinderen?
De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf. [noot 11 =  Artikel 7 Politiewet 2012].  De Algemene Maatregel van Bestuur de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren [noot 12 =  Artikelen 4 t/m 19 e.v.  Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren] geeft specifiekere invulling op de bevoegdheid tot politiegeweld.
Bovenstaande betekent dat de politie, die op grond van artikel 812 Rv jo 813 Rv als politietaak de tenuitvoerlegging van de uithuisplaatsing toebedeeld heeft gekregen, bevoegd is in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Mocht er geen andere keuze zijn dan de toepassing van politiegeweld, dan moet dit geweld echter wel proportioneel zijn. De onaantastbaarheid van het lichaam moet voldoende worden gerespecteerd, anders is er sprake van inbreuk op grondrechten, namelijk artikel 11 van   de Grondwet   en artikel 8   EVRM  ( eerbiediging van   de persoonlijke levenssfeer).


2.2 De rol van de politie bij uithuisplaatsing
De politie heeft bij uithuisplaatsing een ondersteunende rol en gaat als volgt te werk:
Werkwijze door politie bij assistentie uithuisplaatsing  
• De gezinsvoogd/casemanager doet een verzoek om bijstand bij een uithuisplaatsing aan de Chef van Dienst – Politie op basis van de uitkomst van de risico-inschatting [noot 13]  en deze regelt dit zo nodig via de officier van justitie. [noot 13 =  o--  Middelmatig risico: de verwachting is dat er geen volledige medewerking zal zijn, de gezinsvoogd schakelt eventueel de politie in; o--  Hoog risico: de verwachting is dat er geen medewerking zal zijn, tevens gevaars- (gewelds)dreiging;  op basis hiervan doet de gezinsvoogd een verzoek aan de politie voor ondersteuning met toelichting van de risico-inschatting]. 
• De politie controleert de aanwezigheid en geldigheid van de noodzakelijke documenten die deel kunnen uitmaken van de beschikking van de Kinderrechter zoals:
   o-   Ondertoezichtstelling (OTS)
   o-   Machtiging Uithuisplaatsing (MUHP)
• In geval van een Voorlopige Ondertoezichtstelling (VOTS) en bij spoedmachtigingen uithuisplaatsing gesloten jeugdzorg is er veelal sprake van een mondelinge machtiging van de kinderrechter . De politie kan dit eventueel nagaan bij de Kinderrechter.
• De politie neemt contact op met het OM en vraagt toestemming voor de gevraagde ondersteuning.
• Het OM wijst een politiefunctionaris aan voor de uitvoering van de ondersteuning en welke bevoegdheden toegepast mogen worden, met name het binnentreden in de woning tegen de wil van de bewoners. [noot 14 = ‘Protocollen (uit)huisplaatsing naar een gesloten jeugdzorg.’].
De politie heeft dus een ondersteunende rol bij de uithuisplaatsing en komt in beeld bij een dreigende situatie of als mensen niet mee willen werken. Dit uithuisplaatsing kan echter ook geschieden zonder de aanwezigheid van een gerechtsdeurwaarder, waarbij de tenuitvoerlegging van civiele vonnissen/beschikkingen is neergelegd, maar ook bij de politie, omdat zij ook civiele beschikking van de kinderrechter ten uitvoer mogen leggen.


3. De betekening van de beschikking bij uithuisplaatsing
In dit hoofdstuk wordt de betekening van de beschikking behandeld bij de tenuitvoerlegging van de uithuisplaatsing. In paragraaf 3.1 gaat het over de wijze van betekening door de gerechtsdeurwaarder en paragraaf 3.2 gaat het over de betekening door de politie.
3.1 Betekening door de gerechtsdeurwaarder
Een beschikking heeft volgens de wet eerst gelding na bekendmaking aan de betrokkenen. Ook het voornemen tot het nemen van een beschikking moet worden bekend gemaakt met de mogelijkheid daarop te reageren. Oproeping en toezending van het inleidende verzoekschrift aan betrokkenen zijn wettelijke vereisten. Volgens art 430 lid 3 Rechtsvordering moet, voordat tot tenuitvoerlegging van de beschikking wordt overgegaan, de beschikking per gerechtsdeurwaardersexploot aan de betrokkenen worden betekend.
Politieassistentie mag alleen worden ingezet, nadat is betekend en indien politie-ingrijpen noodzakelijk is. Na betekening moeten de betrokkenen in de gelegenheid gesteld worden eerst vrijwillig tot de uitvoering van de beschikking over te gaan alvorens er gebruik mag worden gemaakt van politiedwang.
3.2 Betekening door de politie
Opmerkelijk is dat de politie bij de tenuitvoerlegging van de uithuisplaatsing geen beschikking laat betekenen, terwijl dit voor de gerechtsdeurwaarders specifiek wettelijk vereist is. Het gevolg hiervan is dat gezinnen geen weet hebben van de tenuitvoerlegging van de uithuisplaatsing, terwijl artikel 430 lid 3 Rv ertoe dient om burgers op deze manier te beschermen. Een relevant vraagstuk is of de politie van dit artikel mag afwijken. Een rechter van de rechtbank Den-Haag heeft zich over dit vraagstuk in 2013 uitgelaten en als volgt geformuleerd: ‘Voor het doen afgeven van de minderjarigen op grond van artikel 812 Rv is geen betekening van beschikkingen ex art. 430 lid 3 Rv vereist, omdat op grond van het bepaalde in artikel 812 lid 1 Rv een beschikking waarbij aan Bureau Jeugdzorg een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend, van rechtswege aan Bureau Jeugdzorg het recht geeft om de minderjarigen die ingevolge die beschikking aan haar zijn toevertrouwd aan haar te doen afgeven, zo nodig met behulp van de sterke arm’. [noot 15 =  Rb. Den-Haag 20 maart 2013,   ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ7380 ].   Deze uitspraak is echter totaal ongemotiveerd en niet getoetst op de geldende wet- en regelgeving. Het niet betekenen van een beschikking is in strijd met artikel 430 lid 3 Rv en artikel 28 Brussel II Bis. Deze artikelen zien toe op de rechtsbescherming.

4. Conclusie onderzoek
In paragraaf 4.1 vermeld ik de conclusie van het onderzoek.
4.1 Conclusie
Normaal gesproken is de gerechtsdeurwaarder exclusief bevoegd om civiele vonnissen/beschikkingen ten uitvoer te leggen, waarbij assistentie gevraagd kan worden van de sterke arm. Opmerkelijk is dat bij de tenuitvoerlegging van de uithuisplaatsing de politie zelfstandig opereert met Bureau Jeugdzorg en/of de Raad voor de Kinderbescherming, waarbij de gerechtsdeurwaarder geheel buiten beeld blijft en er geen beschikking betekend wordt.
De politie heeft onder andere de bevoegdheid als ‘sterke arm’ om een civiele beschikking van de kinderrechter ten uitvoer te leggen na opdracht daartoe door het Openbaar Ministerie, verleent bijstand/bescherming aan de gezinsvoogd/casemanager in situaties van (dreigend) gevaar voorafgaand aan, tijdens de overdracht aan DV&O en heeft bevoegdheid tot binnentreden van een woning. De politie heeft tevens op grond van artikel 812 Rv jo 813 Rv onder andere de bevoegdheid tot afgifte van minderjarigen (bij UHP). De politie heeft dus de bevoegdheid om zelfstandig, zonder tussenkomst van een deurwaarder, te opereren.
Echter komt het vaak voor dat de uithuisplaatsing van kinderzaken gepaard gaat met politiegeweld. De politie, die op grond van artikel 812 Rv jo 813 Rv als politietaak de tenuitvoerlegging van de uithuisplaatsing toebedeeld heeft gekregen, bevoegd is in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Mocht er geen andere keuze zijn dan de toepassing van politiegeweld, dan moet dit geweld echter wel proportioneel zijn. De onaantastbaarheid van het lichaam moet voldoende worden gerespecteerd, anders is er sprake van inbreuk op grondrechten, namelijk artikel 11 van de   Grondwet   en artikel 8 EVRM (eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer).


Tot slot is het opmerkelijk dat de politie geen beschikking betekent bij de uithuisplaatsing, terwijl dit voor de gerechtsdeurwaarder bij de tenuitvoerlegging op grond van artikel 430 lid 3 Rv een strenge vereiste is. Een rechter van de rechtbank Den-Haag heeft zich over dit vraagstuk in 2013 uitgelaten en als volgt geformuleerd: ‘Voor het doen afgeven van de minderjarigen op grond van artikel 812 Rv is geen betekening van beschikkingen ex art. 430 lid 3 Rv vereist, omdat op grond van het bepaalde in artikel 812 lid 1 Rv een beschikking waarbij aan Bureau Jeugdzorg een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend, van rechtswege aan Bureau Jeugdzorg het recht geeft om de minderjarigen die ingevolge die beschikking aan haar zijn toevertrouwd aan haar te doen afgeven, zo nodig met behulp van de sterke arm’. [noot 16 =  Rb. Den-Haag 20 maart 2013,   ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ7380 ].  Deze uitspraak is echter totaal ongemotiveerd en niet getoetst op de geldende wet- en regelgeving. Het niet betekenen van een beschikking is in strijd met artikel 430 lid 3 Rv en artikel 28 Brussel II Bis.

Helemaal onder nog wat van Struycken advocaten over "Overheidsgeweld tegen kinderen".

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 

De Status van het Verplichte Proces-Verbaal van de Terechtzitting

Stichting Hollandpromote.com
Juridische Advisering, Mediation en Uitgever van het tijdschrift eJNR, ISSN 1871-5141
September 2010. v-03 - Pagina 1 van 8 - Luctor et Vici
Prof. dr.ir. A. F.P. van Putten, M. E. Van Putten- Veeken,
PO Box 1200, 5602 BE, Eindhoven.  -  V 2011

SAMENVATTING
In onderstaand onderzoek wordt de status van het Proces-verbaal van de terechtzitting besproken aan de hand van de bestaande wettelijke voorschriften en jurisprudentie.  Door de Hoge Raad wordt een Proces-verbaal van een terechtzitting beschouwd als de enige kenbron
van hetgeen zich ter terechtzitting heeft voorgedaan. Het ontbreken van een Proces-verbaal  leidt tot nietigheid van de rechterlijke beslissing. In de praktijk blijkt dat op grove wijze de hand  gelicht wordt met het verplicht opmaken van een Proces-verbaal, waardoor veel rechterlijke
beslissingen de vereiste wettelijke status missen. Niet alleen in kort geding procedures wordt  herhaaldelijk het opmaken van het Proces-verbaal geweigerd, maar ook in andere procedures,  met als argument “dat doen we pas als er appèl wordt ingesteld” {hoger beroep}. Ten onrechte, daar  verifieerbaarheid en traceerbaarheid van het behandelde gemakkelijk verloren gaat. De  ondertekening van het Proces-verbaal dient te allen tijde te geschieden door de behandelend  voorzitter en de griffier van de desbetreffende zitting. Het Proces-verbaal is een authentieke  akte en heeft een identieke status als kenbron, zowel in het civiel -, het bestuursrecht als ook  binnen het strafrecht.

|
INLEIDING  
Het structureel niet opmaken c.q. ontbreken van het verplichte proces-verbaal van de terechtzitting bij de verschillende rechtscolleges is een structureel verschijnsel. Herhaaldelijk blijkt, dat bij de verschillende rechtscolleges geen processen-verbaal van de terechtzittingen worden opgemaakt. Bij inzage van het procesdossier worden afschriften van eventueel wel opgemaakte Processen-verbaal geweigerd. Echter veelal blijkt dat er geen proces-verbaal is opgemaakt en dan ook in het procesdossier ontbreekt.
Volgens de Hoge Raad is het proces-verbaal de enige kenbron van de terechtzitting en de behandeling ter raadkamer. Ontbreekt dit proces-verbaal, dan is het vonnis / arrest / beschikking niet traceerbaar noch verifieerbaar en lijdt het vonnis/ arrest/ beschikking aan nietigheid. In de van toepassing zijnde wettelijke voorschriften en jurisprudentie zijn overvloedige aanwijzingen te vinden, dat te allen tijde een proces-verbaal van de terechtzittingen en de beraadslagingen ter raadkamer dient te worden opgemaakt. Dit betreft zowel strafrechtzaken als civiele zaken.
De geconstateerde gebreken betreffen gevoerde procedures bij diverse rechtscolleges, met name te 's- Hertogenbosch (1997 – 2003), te ’s-Gravenhage (1998-2009), Eindhoven (1999-2000), Utrecht (2002), Tilburg en Breda. (2002-2003).
Indien geen proces-verbaal is opgemaakt kan op geen enkele wijze worden nagegaan of de bewijsmiddelen, de feiten, de standpunten, omstandigheden en grondslagen, welke in de procedure zijn ingebracht en bij de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gebracht, in
de overwegingen en de beslissing van de rechter in zijn vonnis / arrest / beschikking, al of niet zijn meegenomen, zoals is neergelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, titel 1 Algemene bepalingen van bewijsrecht, NEGENDE AFDELING, alsmede zoals is neergelegd in
titel 2, Akten en vonnissen.


In het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is dan ook op basis van de “Algemene bepalingen van bewijsrecht” te destilleren, dat de rechter zich traceerbaar en verifieerbaar dient te houden aan deze bepalingen en de van toepassing zijnde grondslagen. Door het niet opmaken van een proces-verbaal kan de rechter zich alle vrijheden voorbehouden in zijn vonnis / arrest / beschikking, daar niet kan worden nagegaan of er voldaan is aan de wettelijke (vorm)voorschriften en bepalingen dienaangaande. Verwezen wordt naar het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering, Derde afdeling, Algemene voorschriften voor procedures, artt. 19 tot en met 30 Rv en de van toepassing zijnde jurisprudentie van de Hoge Raad.
Voor het opmaken van een proces-verbaal in civiele zaken wordt verwezen naar het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), met name de artikelen 84, 88, 91, 279 lid 4, 290 lid 2 Rv en 91 Rv voor dagvaardingszaken en verzoekschriften.
Voor strafzaken wordt verwezen naar het Wetboek van Strafvordering, artt. 25, 152, 153, 172, 175, 176, 281, 326, 344 lid 2 en 3, 362 lid1 e.v., 378, 426d, 539f Sv. Deze opsomming is niet limitatief.
Door het niet opmaken / ontbreken van een proces-verbaal, kunnen ingebrachte bewijsmiddelen en vormvoorschriften eenvoudig worden genegeerd. Geplaatst in dit perspectief is het niet opmaken, te laat opmaken, of ontbreken van een proces-verbaal, een laakbaar en verwijtbaar handelen, daar de traceerbaarheid en de verifieerbaarheid van een vonnis/ arrest/ beschikking, niet langer is gewaarborgd.
TOELICHTING
In het onderstaande wordt de status en de van toepassing zijnde jurisprudentie vermeld, inzake het verplicht opmaken van een proces-verbaal. Daarna wordt een aantal gevoerde procedures, met hun schriftelijke bewijsmiddelen besproken, waaruit moge blijken, dat geheel
ten onrechte, het rechtscollege / de rechter en de griffier nagelaten heeft een proces-verbaal door de griffier te laten opmaken en te overgeleggen, zoals de wettelijke bepalingen en voorschriften dat voorschrijven. Volstrekt ten onrechte menen sommige rechtscolleges te
kunnen volstaan met een audiëntieblad.
DE STATUS VAN HET PROCES-VERBAAL
Het proces-verbaal is een door een ambtenaar / griffier opgesteld geschrift, waarin wordt weergegeven de zakelijke inhoud van wat door of ten overstaan van hem / haar is gezegd of door hem / haar is verricht of waargenomen ter terechtzitting en dat bestemd is om tot bewijs daarvan te dienen. Het is het enige bewijsmiddel van vormvoorschriften. Het proces-verbaal heeft de kracht van een authentieke akte ingevolge artt. 156 en 157 Rv en levert dwingend bewijs op.

Opgemerkt wordt, dat uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en uit het Wetboek van Strafvordering blijkt, dat ten aanzien van het verplicht opmaken van een proces-verbaal geen onderscheid wordt gemaakt naar de aard van de onderhavige procedure.
Dat er altijd een proces-verbaal moet worden opgemaakt blijkt zowel uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering als wel uit het Wetboek van Strafvordering. Verwezen wordt naar onderstaande van toepassing zijnde wetsartikelen in het algemeen en in het bijzonder.
Art. 279 Rv, lid 4 luidt: "Van het verhandelde en van de zakelijke inhoud van de afgelegde verklaringen wordt een proces-verbaal opgemaakt, dat door de rechter voor wie de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, en de griffier wordt ondertekend".
Art. 290 Rv lid 2 luidt:  "De griffier verstrekt zo spoedig mogelijk een afschrift van processenverbaal aan de verzoeker en aan de in de procedure verschenen belanghebbenden”.
Inzake een kort geding vermeldt 'Wet tarieven in burgerlijke zaken” in art. 5 lid 1 c, het navolgende: "Aan elke partij worden, ongeacht of door haar het vaste recht verschuldigd is, kosteloos verstrekt: één afschrift van alle akten en processen-verbaal die met betrekking tot de behandeling ter terechtzitting zijn opgemaakt."
Dat altijd een proces-verbaal moet worden opgemaakt blijkt verder ook uit de volgende wetsartikelen. Art. 91 Rv luidt: "De griffier verstrekt zo spoedig mogelijk een afschrift van processen-verbaal aan de eiser en aan de in het geding verschenen gedaagde". Zie ook herhaald art. 279 Rv lid 4 en art. 290 Rv lid 2.
Voor wat betreft strafzaken wordt verwezen naar het Wetboek van Strafvordering.
Art. 326 Sv lid 1 vermeldt dienaangaande: "De griffier houdt het proces-verbaal der terechtzitting waarin achtereenvolgens aanteekening geschiedt van de in acht genomen vormen en van al hetgeen met betrekking tot de zaak op de terechtzitting voorvalt”. Zie ook verder art.
25 Sv e.v..
Ook de volgende wetsartikelen verwijzen allen naar het doen opmaken van een procesverbaal:  art. 84 derde lid Rv, art. 87, derde lid Rv, art. 88 derde lid Rv, artt. 180 Rv, art. 191, lid 2 Rv; voor een dagvaardingsprocedure wordt verwezen naar art. 201, derde en vierde lid Rv.
Conclusie: ongeacht de aard van de onderhavige procedure, te allen tijde dient een procesverbaal van de terechtzitting en de beraadslagingen ter raadkamer te worden opgemaakt.


HET AUDIËNTIEBLAD
Geheel ten onrechte menen sommige rechtscolleges in casu de rechtbank ’s-Gravenhage, te kunnen volstaan met het opmaken van een audiëntieblad van de terechtzitting. Nadrukkelijk wordt gesteld, dat een audiëntieblad niet de status en de strekking heeft van een procesverbaal.
Het audiëntieblad kan slechts dienen als een soort presentielijst welke een procesverbaal niet kan vervangen.


GEEN VERSCHIL VAN RECHTSOPVATTING VAN HET PROCESSEN-VERBAAL IN BURGERLIJK - , STRAF - EN BESTUURSRECHT

Vervolgens wordt opgemerkt, dat er geen verschil van rechtsopvatting bestaat bij het opmaken dan wel het ontbreken en de status tussen processen-verbaal in het Burgerlijk Recht en het Strafrecht. Zoals verderop is vermeld, wordt in de diverse arresten van de Hoge Raad, betreffende het niet opmaken / ontbreken van de processen-verbaal, dan ook geen onderscheid gemaakt tussen strafzaken en civiele zaken. In de wet is geen enkele rechtsgrond te vinden van een verschil in rechtsopvatting in de status van de voorgeschreven processenverbaal in de te onderscheiden procedures in civiele zaken, strafzaken en in het bestuursrecht.


HET PROCES-VERBAAL IS DE ENIGE KENBRON VAN DE IN ACHT GENOMEN VORMEN 
De Hoge Raad stelt in vele uitspraken / arresten / beschikkingen dat het proces-verbaal de enige kenbron is. De volgende arresten van de Hoge Raad werpen een nader licht op de status en het belang van het proces-verbaal. In haar arresten HR 8 november 1926, NJ 1926, 1342; HR 17 januari 1950, NJ 1950, 345 stelt de Hoge Raad: "De feitelijke grondslag der middelen kan uitsluitend worden bewezen door het aangevallen arrest of vonnis en door het proces-verbaal der terechtzitting".
In het arrest van HR 22 juni 1931, NJ 1932, 87, stelt de Hoge Raad ook: "Alleen het procesverbaal is kenbron voor de ter terechtzitting in acht genomen vormen. Alleen hieruit kan worden gekend". En vervolgens: "Het proces-verbaal der terechtzitting en het n.a.v. het onderzoek ter terechtzitting gewezen vonnis of arrest zijn de kenbronnen van gevoerde verweren"……………………., aldus HR 28 juni 1983, NJ 1984, 98; HR 24 februari 1987, NJ 1988, 540.
“Alleen het proces-verbaal heeft bewijskracht ten aanzien van de in achtgenomen vormen.  Indien dit niet vermeldt dat op straffe van nietigheid voorgeschreven vormvoorschriften zijn nagekomen, moet het ervoor worden gehouden dat dit niet is geschied. Het vonnis wordt nietig verklaard”. Vaste rechtspraak”. Zie ook HR 15 juni 1976, NJ 1976, 562.
De conclusie luidt dan ook, dat ongeacht de aard van de procedure alleen het proces-verbaal
kenbron is voor de ter terechtzitting in acht genomen vormen. Alleen hieruit kan worden
gekend.


NIETIGHEID VAN VONNIS EN BERAADSLAGINGEN TER RAADKAMER BIJ NIET
OPMAKEN / ONTBREKEN VAN HET PROCES-VERBAAL
Vervolgens blijkt uit diverse arresten van de Hoge Raad dat, indien er geen proces-verbaal is opgemaakt of ontbreekt, dit leidt tot substantiële nietigheid van de uitspraak en de beraadslagingen ter raadkamer. De Hoge Raad stelt: "Niet opmaken van een proces-verbaal van het onderzoek ter raadkamer brengt (substantiële) nietigheid van dit onderzoek mede". HR 10 juni 1958, NJ 1959, 38; HR 10 juni 1969, NJ 1969, 416; HR 21 december 1982, NJ 1983, 469; HR 22 april 1986, NJ 1986, 783.
Indien het proces-verbaal ontbreekt stelt de Hoge Raad het navolgende: “Daar bij de stukken een proces-verbaal van de terechtzitting waarop de uitspraak is gedaan ontbreekt, kan niet worden nagegaan of het bepaalde in Sv 362, eerste lid, is in achtgenomen zodat het ervoor gehouden moet worden dat zulks niet het geval is, waaruit volgt dat het bestreden vonnis / arrest niet in stand kan blijven en de voorgestelde middelen geen bespreking behoeven."  HR 27 februari 1962, NJ 1964, 291; HR 26 oktober 1976, NJ 1977, 93.


VERSCHIL TUSSEN PROCES-VERBAAL EN VONNIS
De Hoge Raad stelt, dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen een proces-verbaal en een vonnis. In onderstaande arresten wordt benadrukt, dat een vonnis geen proces-verbaal is en een proces-verbaal geen vonnis. Dit wordt ondersteund door de betreffende jurisprudentie: HR 30 november 1942, NJ 1943, 72; HR 1 maart 1943, NJ 1943, 378; HR 28 februari 1962, NJ 1964, 291, i.e.: "Het vonnis vermeldt wel dat het is uitgesproken ter terechtzitting van 12 januari 1942, maar bij de stukken ontbreekt een afschrift van het proces-verbaal van deze zitting. Alleen dit heeft bewijskracht t.a.v. de vormen. Er kan niet worden nagegaan of de uitspraak heeft plaatsgehad op de wijze van Sv 362. Het moet er voor worden gehouden dat dit niet het geval is".
Conclusie: Indien geen proces-verbaal is opgemaakt / ontbreekt, lijdt het vonnis / arrest / beschikking aan substantiële nietigheid, zonder dat onderscheid gemaakt dient te worden tussen civiel of strafzaken. Bovendien wordt met nadruk gesteld dat het vonnis het proces-verbaal niet kan vervangen.
TRACEERBAARHEID EN VERIFIEERBAARHEID
Alleen de inhoud van het proces-verbaal van de terechtzitting maakt het verloop van het proces traceerbaar en verifieerbaar, met dien verstande dat dus uitsluitend en alleen op grond van het proces-verbaal kan worden nagegaan of het Proces-verbaal een getrouwe weergave is van hetgeen terechtzitting is behandeld en of alle (vorm)voorschriften, grondslagen en bepalingen in acht zijn genomen en of het rechtscollege niet in strijd heeft gehandeld met de goede procesorde.
Onder verwijzing naar het opgemelde dringt de vraag zich zelfs op: "hoe zou hoger beroep of appèl kunnen worden ingesteld, als het niet kan worden gekend, doordat geen proces-verbaal is opgemaakt of ontbreekt?" Met andere woorden, als geen proces-verbaal is opgemaakt of
ontbreekt dan is de traceerbaarheid en verifieerbaarheid van het vonnis / arrest / beschikking niet langer gewaarborgd, daar de kenbron ontbreekt omtrent de in acht genomen vormen, vormvoorschriften, grondslagen en van al hetgeen met betrekking tot de zaak op de terechtzitting is voorgevallen. Derhalve kan hoger beroep materieel niet worden ingesteld indien het Proces-verbaal ontbreekt.
Conclusie: bij niet opmaken / ontbreken van een proces-verbaal wordt hoger beroep ten principale materieel onmogelijk gemaakt, daar de kenbron ontbreekt. Iedere belanghebbende heeft recht op een afschrift van het Proces-verbaal van de terechtzitting.


DE ONDERTEKENING VAN HET PROCES-VERBAAL
De ondertekening van het Proces-verbaal dient te geschieden door de voorzitter en de griffier van de desbetreffende terechtzitting. Indien dit  niet is geschied mag gesproken worden van verzuim en zelfs van valselijk opmaken van het desbetreffende Proces-verbaal. Het Procesverbaal
kan beschouwd worden als non-existent. In dit verband wordt verwezen naar de intrinsieke rechtskracht die aan handtekeningen moet kunnen worden toegekend. Zie ook het artikel “De Stevens- Schipper methode”, NJB, 17 juni 2005, nr. 24; p 1240-1242 met betrekking tot het valselijk opmaken van vonnissen, arresten en beschikkingen.
Bij de ondertekening van het Proces-verbaal, dient altijd gecontroleerd te worden dat deze is ondertekend door de voorzitter en de griffier van desbetreffende terechtzitting. Indien dit niet het geval is en aan derden is overgedragen, die niets met de zaak te maken hebben gehad, dan leidt deze handelwijze impliciet tot valselijk opmaken, zoals dat in de van toepassing zijnde jurisprudentie van de Hoge Raad is vastgelegd. [noot 1 = HR, 14 december 1999, nr.111.872; HR 14 april 1913, NJ 1913, 923; HR, 15 juni 1931, NJ 1932, 1342. Zie ook NJB Nr 24, De Stevens - Schipper Methode, 17 juni 2005, p 1240-1242].    Opgemerkt wordt verder dat een rechtsgeldige ondertekening van een authentieke akte met ‘’w.g.’’ geen grondslag vindt in de  wet.


CASUSSEN
Gelet op de overvloedige wettelijke voorschriften en jurisprudentie mag geconcludeerd worden dat keer op keer de rechtscolleges, in rechterlijke procedures, zich niet houden aan de (vorm)voorschriften en bepalingen inzake het verplicht opmaken van een proces-verbaal. Ter adstructie hiervan worden in het onderstaande enkele procedures in het kort belicht, waaruit na onderzoek en navraag is gebleken, dat ter  zake geen proces-verbaal is opgemaakt, dan wel het proces-verbaal ontbreekt.


I. Het Gerechtshof te 's- Hertogenbosch

In de uitspraak met betrekking tot de art. 12 Sv procedure van 4 september 2002 van het gerechtshof te 's- Hertogenbosch, zaaknummer Kl 02.0001, is uitgesproken dat de behandeling en de beschikking van 23 april 1998, zaaknummer Kl. 97.119, lijdt aan nietigheid wegens niet opmaken van het proces-verbaal. De beschikking is vernietigd.


II. De Rechtbank te Utrecht
De griffier van de Rechtbank te Utrecht stelt in haar schrijven van 29 november 2002 dat geen proces-verbaal is opgemaakt. Rechter Tj. Zuidema stelt in zijn antwoord van 3 februari 2003 op het schrijven van 30 december 2002 van de raadsman van Van Putten, mr. L. W. M. Hendriks, dat een proces-verbaal geen toegevoegde waarde heeft, daar het verhandelde tijdens de pleidooizitting doorgaans in essentie terug te vinden is in de overgelegde pleitnotities. Sic!. Rechter Tj. Zuidema stelt partij zelfs in de gelegenheid te bepalen welke aspecten achteraf nog in het proces-verbaal kunnen worden opgenomen. Dit is een volstrekt onjuiste rechtsopvatting daar het Procesverbaal dient te voldoen aam art 156 lid 2 Rv. Op 27 februari 2003 antwoordt de raadsman. 14 maart 2003 persisteert rechter Tj. Zuidema, zonder zijn standpunt verder
nader toe te lichten. Het standpunt vindt geen grondslag in de wet.
III. De Arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage De Arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage (uitspraak 15 juli 1998) en het Gerechtshof (arrest van 21 december 1999) te ’s-Gravenhage volstaat met het opmaken van audiëntiebladen. Vermelding van de desbetreffende rolnummer / zaaknummers op de audiëntiebladen ontbreken. Processen-verbaal zijn niet opgemaakt en derhalve ook niet beschikbaar. Het op 5 oktober 1999 in het audiëntieblad opgenomen door de rechtbank gedane verzoek aan partijen tot het niet opmaken van een proces-verbaal is onrechtmatig.


IV. De Rechtbank te 's- Hertogenbosch (Kort Geding procedure)
De Coördinerend vice-president sector civiel recht te 's- Hertogenbosch, Mr. R. B. M. Keurentjes vermeldt in zijn schrijven van 3 januari 2003 en 11 maart 2003 in de zaak KG ZA 625, dat het opmaken van een proces-verbaal achterwege kan blijven. Hoger beroep wordt materieel gezien, onmogelijk gemaakt, daar de kenbron ontbreekt. Dit standpunt vindt geen grondslag in de wet.


V. De rechtbank te Breda, sector Kanton, locatie Tilburg
Uit een afschrift van de rechtbank Breda, sector Kanton, locatie Tilburg van 11 april 2003, verklaart de griffier mr. J. Lousberg, namens Kantonrechter mr. C. Wallis, dat in de zaak 239000-CV-02/4259 geen proces-verbaal is opgemaakt. Hoger beroep wordt materieel gezien, ook hier onmogelijk gemaakt. Het standpunt mist elke wettelijke grondslag.


VI. Kantongerecht Eindhoven en Gerechtshof te 's- Hertogenbosch
Uit een schrijven van 5 februari 2003 kan worden opgemaakt dat van het vonnis van 28 januari 1999, zaaknummer 11002 te Eindhoven en het arrest van 6 oktober 2000 zaaknummer, 35269/HA-ZA 99-401 te 's- Hertogenbosch geen processen-verbaal zijn opgemaakt en derhalve ook niet beschikbaar. Geheel strijdig met een goede procesorde, worden na opvragen van de processen-verbaal, afschriften van beide vonnissen verstrekt. Deze vonnissen kunnen niet dienen als proces-verbaal. De bewijsmiddelen t.a.v. de vormen ontbreken. Het recht is geschonden.

 

VII. Gerechtshof Amsterdam, zaaknummer 106.005.937/01.
Van de in deze zaak gehouden comparitie is geen Proces-verbaal, opgemaakt. Van het arrest d.d. 17 februari 2009 is eerst op verzoek van rekwirant, eerst 4 maanden na de mondelinge behandeling d.d. 18 december 2008, Proces-verbaal opgemaakt, welke vanzelfsprekend geen getrouwe weergave meer kan zijn van hetgeen ter terechtzitting is behandeld. Het eerst op 16 april 2009 afgegeven Proces-verbaal is niet naar behoren ondertekend. Het recht is geschonden.


CONCLUSIES
1. Rechtscolleges maken structureel en systematisch inbreuk op de juiste procesorde, doordat zij ten onrechte van de terechtzitting en de beraadslagingen ter raadkamer geen proces-verbaal opmaken en dientengevolge geen proces-verbaal kunnen verstrekken;
2. Gelet op bestaande wettelijke voorschriften en jurisprudentie leidt het niet opmaken / ontbreken van een proces-verbaal tot substantiële nietigheid van het vonnis, arrest of beschikking;
3. Volgens de Hoge Raad heeft alleen het proces-verbaal bewijskracht t.a.v. de in acht genomen vormen en voorschriften. Alleen door het proces-verbaal is de traceerbaarheid en verifieerbaarheid van het vonnis, arrest of beschikking gewaarborgd;
4. Indien het proces-verbaal ontbreekt, kan hoger beroep materieel niet worden ingesteld, daar een hoger Rechtscollege de feitelijke grondslag der middelen niet kan bewijzen, noch kan kennen, daar de kenbron ontbreekt;
5. Het niet opmaken / ontbreken van het proces-verbaal tast het fundament van de rechtspraak in ernstige mate aan;
6. Het weigeren een Proces-verbaal van een terechtzitting op te maken is in strijd met wettelijke voorschriften en het onthouden van een recht aan partijen, waardoor het recht is geschonden;
7. Anonieme geplaatste handtekeningen of een ondertekening met “w.g.” maken het Proces-verbaal niet traceerbaar, noch verifieerbaar.
8. Het Proces-verbaal dient ondertekend te zijn door de voorzitter en de griffier van de desbetreffende terechtzitting. Indien dit door anderen is opgemaakt en ondertekend is het Proces-verbaal, volgens bestaande jurisprudentie, valselijk opgemaakt.
Januari 2011

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

 

 

         In November 2015 hield advocaat Struycken een toespraak op een congres van 'jeugdzorg':

 

Overheidsgeweld tegen kinderen en ouders

Het toepassen van geweld is voorbehouden aan de overheid en omdat uithuisplaatsingen een gewelddadige actie tegen kinderen is, is het van belang aandacht te besteden aan de wijze, waarop dat geweld wordt toegepast.
De wettelijke grondslag voor overheidsgeweld berust op twee gescheiden pijlers enerzijds het wetboek van strafvordering in verband met strafbare feiten en de andere grondslag is de handhaving van de openbare orde ( artikel 3 van de Politie-wet:

Artikel 3 Politiewet:  De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. ).
Tot de handhaving van de openbare orde behoort de taak van de politie de deurwaarder te assisteren bij de tenuitvoerlegging van beschikkingen en vonnissen.


Geen enkele beschikking mag ten uitvoer gelegd worden zonder de deurwaarder. In 430 lid 3 Rechtsvordering is voorgeschreven, dat alvorens tot tenuitvoerlegging wordt overgegaan de deurwaarder op straffe van nietigheid de beschikking aan de betrokkenen moet betekenen.

{Rv 430: lid 1:

De grossen van in Nederland gewezen vonnissen, van beschikkingen van de Nederlandse rechter en van in Nederland verleden authentieke akten alsmede van andere bij de wet als executoriale titel aangewezen stukken kunnen in geheel Nederland worden ten uitvoer gelegd.

lid 2:  Zij moeten aan het hoofd voeren de woorden: In naam des Konings.

lid 3:  Zij kunnen niet worden ten uitvoer gelegd dan na betekening aan de partij tegen wie de executie zich zal richten.}

De politie handelt bij de tenuitvoerlegging van de bevoegdheid tot uithuisplaatsing op aanwijzing van de officier van justitie (813 Rv:  "Partijen zijn gehouden de bescheiden, waarop zij zich beroepen, elkander over en weer mede te delen in afschrift of door nederlegging van het oorspronkelijke ter griffie gedurende tenminste drie dagen." ).
De officier van justitie moet de afweging maken of politiegeweld noodzakelijk is. De deurwaarder moet een proces-verbaal opmaken van de tenuitvoerlegging van de uithuisplaatsing en deze aan de ouders doen toekomen.


Ongeoorloofd is dat jeugdzorg kinderen van het schoolplein weghaalt. Daar is geen wettelijke grondslag voor en zonder wettelijke grondslag is het weghalen van de kinderen, kinderontvoering.
Een machtiging tot uithuisplaatsing is het verlenen is van een discretionaire bevoegdheid. Er moet dus een beslissing van de raad of jeugdzorg aan voorafgaan die moet voldoen aan de beginselen van behoorlijk bestuur . Bij verlengingen dienen de vervolgbeschikkingen voor de afloop van de vorige worden betekend. Mondelinge machtigingen zijn geen rechtsgeldige titels.


De wet wordt structureel en al jaren niet nagekomen. Er wordt niet tevoren betekend.. De Stichting Jeugdzorg dealt rechtstreeks met de politie. De rechter controleert niet en dekt de onrechtmatigheden toe. Klachten en aangiften van de ouders worden niet in behandeling genomen. Ouders en kinderen zijn vogelvrij en worden noch strafrechtelijk noch civielrechtelijk beschermd tegen deze zeer ernstig vorm van (kinder)mishandeling.


De tenuitvoerlegging van voorlopige machtiging uithuisplaatsing is strijdig met   het EVRM   omdat er gezien de schending van art 5 en 8 EVRM geen toetsing door een onafhankelijk rechter binnen 87 uur na de uithuisplaatsing plaats vindt. (zie EHRM Broganarrest) De toetsing vooraf stelt niets voor. Het verhoor ex art 800 Rv* binnen 14 dagen na de uithuisplaatsing wordt gecombineerd met een behandeling van de ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing. Er vindt door de rechter geen toetsing plaats of er gronden waren voor de uithuisplaatsing of die noodzakelijk was en of de uithuisplaatsing legitiem ten uitvoer is gelegd zoals in het kader van het EVRM verplicht. De rechter heeft aan de wijze, waarop de kinderen zijn weggehaald en of er wel gronden zijn, meestal geen boodschap. Veelal wordt de uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling door de kinderrechter verleent alleen maar, omdat de Raad/jeugdzorg vindt dat er door haar “onderzoek” moet worden verricht,. Indien de ouders het niet eens zijn met jeugdzorg en als zij beroep instellen en de legitimiteit van de uithuisplaatsing aanvechten dan wordt het beschouwd als tegenwerking en afgestraft doordat je nog langer (of voorgoed) je kinderen kwijt bent . De ouders worden monddood gemaakt in plaats dat hun vertrouwen wordt gewonnen.


Het is dringend noodzakelijk dat er een parlementair onderzoek komt naar de inzet van geweld en dwang tegen ouders en kinderen door de raad, jeugdzorg, rechters en officieren van justitie en het effectief toezicht daarop. Ik wil het congres vragen deze aanvraag te ondersteunen.


Aan het door jeugdzorg en de autoriteiten gepleegde geweld tegen ouders en kinderen moet een einde komen. De wet moet worden nageleefd en de onafhankelijke rechter moet binnen korte tijd serieus erop toezien dat dwang geoorloofd is toegepast. De rechter en de officier van justitie moeten de ouders en kinderen tegen geweld beschermen ook als dat geweld afkomstig is van de Raad en/of jeugdzorg.   (Straf)klachten van ouders moeten dienaangaande serieus worden genomen. Dat is essentieel in een rechtstaat.
H.F.M Struycken
Advocaat te Amsterdam

*:

Rv 800: lid...

1
Tenzij de rechter aanstonds een beschikking geeft waarbij hij zich onbevoegd verklaart of het verzoek toewijst, wordt aan de belanghebbenden, voor zover hun woonplaats bekend is, een afschrift van het verzoekschrift en van de daarbij behorende bescheiden toegezonden en worden de belanghebbenden opgeroepen voor de behandeling. Is de woonplaats niet bekend, dan wordt bij de oproeping het verzoek kort aangeduid.

2

Voorts kan de rechter bevelen dat degenen wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, worden opgeroepen om ter terechtzitting te verschijnen.

3

De beschikkingen tot voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige en tot machtiging van de stichting, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg [c.q. Jeugdwet en BW1:265a en b e.v.] om een minderjarige uit huis te plaatsen alsmede een beschikking met betrekking tot de voorlopige voogdij kunnen alleen dan aanstonds worden gegeven, indien de behandeling niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige. Deze beschikkingen verliezen haar kracht na verloop van twee weken, tenzij de belanghebbenden binnen deze termijn in de gelegenheid zijn gesteld hun mening kenbaar te maken.
Artikel 265b BW1 lid 1:   Indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen. Lid ... ... ...