Wetenschappelijk fout gevonden in beleid jeugdzorg (2015-2019):

Jeugdpsychiatrie bij gemeente is fout’

 

Manon Hillegers | hoogleraar jeugdpsychiatrie = Slechte zorg voor zeer zieke kinderen: de hoogleraar ziet de schade van het nieuwe stelsel. „Een doodssteek voor een generatie.”

·      Ingmar Vriesema  - 15 februari 2018 -NRC 15-02-2018

 

Twee presentaties, twee 'werkelijkheden':

1. Den Haag, twee weken terug. - Minister Hugo de Jonge (Volksgezondheid, CDA) ontvangt een evaluatie van de Jeugdwet.  Hij zegt: we zitten op de goede weg.  Zeker, er zijn „knelpunten”.  Maar de in 2015 ingeslagen route, jeugdzorg bij gemeenten, is de juiste.  {De minister is duidelijk geen wetenschapper of medicus maar een volksbespeler}.

2. Rotterdam, vijf dagen eerder. - Kinderpsychiater  Manon Hillegers aanvaardt haar hoogleraarschap kinder- en jeugdpsychiatrie aan het Erasmus MC in Rotterdam, waar ze ook hoofd kinder- en jeugdpsychiatrie/-psychologie is.   Haar boodschap:  'we zitten helemaal niet op de goede weg. Het onderbrengen van de kinderpsychiatrie bij gemeenten is een principiële fout. Een kind met een acute blindedarmontsteking wordt in dit land meteen opgenomen {als de betrokken jeugdzorg dat zou onderkennen}. Voor een kind dat gevaar loopt door een depressie en acute, suïcidale neigingen blijkt na twee uur bellen "geen enkele plek in het hele land beschikbaar".'

De evaluatie tornt niet aan jeugdpsychiatrie onder de hoede van gemeenten. Wat vindt u daarvan?

In het hele rapport wordt de psychiatrie nauwelijks genoemd. {Het wordt genegeerd}. Het gaat over de jeugdzorg als geheel {en gaat uit dat alle psychische en orthopedagogische problemen ontstaan door ouders. Pandas dat gedragsstoornis   veroorzaakt wordt 'behandeld' door het kind uit huis te plaatsen, met dodelijk gevolg waarschijnlijk, wegens de ontsteking}.   Mijn pleidooi is dat de kinder- en jeugdpsychiatrie daarin  niet thuishoren.   Het bevestigt het stigma dat psychiatrische ziekten anders zouden zijn dan lichamelijke {en niet fysiek kunnen ontstaan}.  De toegang van kinderen tot psychiatrische zorg hangt nu af van  waar ze wonen.  Ze krijgen daardoor niet op tijd de juiste zorg.”

Voor een kind met acute, suïcidale neigingen is geen enkele plek in het hele land beschikbaar

Heeft u een voorbeeld?

We behandelen in Rotterdam patiënten met anorexia. Vaak meisjes, die én lichamelijke én psychiatrische zorg nodig hebben.  Ze krijgen dwangsondevoeding, vitale functies worden bewaakt.  Hun opname duurt zo drie tot negen maanden.  Al onze bedden zitten vol.  Als een nieuw meisje wordt aangemeld, met vitale functies die in gevaar zijn, kunnen we haar niet opnemen. {Door bezuinigen wordt IVRK art. 24 lid 1 overtreden}.*   Ik heb sinds mei vorig jaar vier keer meegemaakt dat zo’n meisje het hele land is doorgestuurd.  Eén is in heel korte tijd op vier plekken behandeld.  Ze belandde onder meer in een ziekenhuis dat alleen lichamelijke zorg kon bieden. Dat meisje was suïcidaal, en er was geen psychiatrisch toezicht.”

Kwam dit doordat de jeugdpsychiatrie bij gemeenten is ondergebracht?

Vóór 2015 waren er ook wachtlijsten.  Nieuw is dat een heel medisch specialisme onderhevig is aan wat gemeenten  doen en laten.  Opnamebedden afbouwen bijvoorbeeld, ten bate van lichtere hulp {vanuit het jeugdzorglobby-cliché dat het aan ouders ligt en dus lichte hulp voldoende zou zijn}.   Bezuinigen op specialistische zorg. {Specialistisch heet 'duur' te zijn, maar is effectiever en duurt korter en is dus per saldo goedkoper, maar dat zegt de jeugdzorglobby niet}.  Gebrek aan landelijk zicht op opnameplekken.  Gebrek aan psychiatrische deskundigheid in wijkteams, zodat kinderen niet op tijd worden doorverwezen {en de onwil om naar specialisten door te verwijzen, waar ouders te onwetend zijn om via de huisarts gezondheidshulp te zoeken}.”

Nog een probleem met dit stelsel, aldus Hillegers, is de ‘knip’ tussen kinder- en volwassenenpsychiatrie.  De eerste is ondergebracht bij de gemeente, de andere bij de zorgverzekeraar.  Terwijl vaak sprake is van een doorgaande lijn: twee van de drie volwassen patiënten kampten als kind al met psychiatrische problematiek.**  De helft van de kinderen van ouders met een psychiatrische ziekte krijgt ook psychiatrische problemen.

Wetenschappelijk onderzoek richt zich dan ook steeds meer op de vroege ontwikkeling van psychiatrische aandoeningen.  Zo gaat het Erasmus MC met andere universitaire medisch centra de ontwikkeling volgen van achthonderd kinderen van ouders met een bipolaire stoornis.  Doel:  risico’s voor de kinderen beter in kaart brengen, en vroege interventies ontwikkelen.   Hillegers: „Het is dom en  financieel onlogisch  als je niet inzoomt op zo’n hoogrisicopopulatie.”

Dit jeugdzorgstelsel wil toch ook juist vroeg problemen signaleren?

In veel wijkteams ontbreekt expertise over de ontwikkeling op jonge leeftijd van psychiatrische aandoeningen. Je kunt niet zeggen: we hebben een goede orthopedagoog in ons team, die geeft opvoedtips. Je moet kennis hebben over een ziektebeeld. Groeit het kind op in een stressvolle omgeving? Heeft vader of moeder een psychiatrische stoornis? Heeft het kind leerproblemen? Dat soort vragen doen ertoe. Maar je hebt wél psychiatrische know-how nodig om de kinderen eruit te pikken die hulp nodig hebben. Dat nalaten, en te lang aanmodderen met goedbedoelde opvoedadviezen en een beroep doen op het ‘netwerk’ van het gezin, is een doodssteek voor die generatie.”

Ik heb niet de illusie dat dit kabinet iets gaat veranderen!

Wie moet die psychiatrische problemen beoordelen?

De huisarts {als eerste; daarna een hoger opgeleide met beroepsregistratie BIG, NIP of NVO. Ouders vragen de huisarts zèlf assertief om een doorverwijzing naar de deskundige die de ouders op het oog hebben}.  Die kent het gezin, kan inschatten welke klachten psychiatrisch van aard zijn.  En dan {niet} bijgestaan door een praktijkondersteuner {die geen jeugdzorgwerker is qua opleiding of SKJ-registratie}, die wel geschoold is in geestelijke gezòndheidszorg [ggz].  Zij moeten makkelijk advies kunnen vragen aan ggz-professionals en een kinderpsychiater.  Dat zou mijn ideaal zijn.  Is er psychiatrische nood?  Dan verwijst de huisarts naar de specialist.  Is niet-medische jeugdhulp nodig?  Dan verwijst hij door naar het wijkteam {of specialist-therapeut, als ouders daarom assertief vragen, met een adres}.

De huisarts als poortwachter tot de jeugdzorg: dat zou een afscheid zijn van het huidige stelsel.

Ik heb niet de illusie dat dit kabinet iets gaat veranderen.”

Voor hoeveel kinderen is dat slecht nieuws?

Weet ik niet. Wat ik wel weet, is dat 5 procent kampt met psychiatrische problematiek.  Dat zijn 180.000 kinderen.  Depressie, ADHD, anorexia, autisme, schizofrenie, noem maar op.”

Die moeten allen langs de huisarts?

{Ja, dat is gezondheidszorg! Dàt voldoet aan IVRK 24 lid 1, naar ouders inzet van BW1:247.} Het is heel belangrijk dat je kijkt voor hoeveel van hen daadwerkelijk {welke} psychiatrische zorg nodig is.”

Démedicalisering was een reden om de jeugdpsychiatrie onder te brengen bij gemeenten. Alleen al om de kosten te drukken.

Alles is per 2015 in één grote klap gedemedicaliseerd, ja. Maar demedicaliseren moet geen doel op zich zijn. Het gaat erom dat kinderen die écht voldoen aan een diagnose, de juiste zorg krijgen, overal in Nederland.” {De jeugdzorglobby en daarmee de slapende politiek ging uit van het axioma dat alles gestut en geplakt kan worden omdat ouders dom zijn; het zijn geen wetenschappers die dit adviseerden, in tegendeel.}

Lees ook: Een op drie ouders moet grote moeite doen om jeugdhulp voor kind [juist] te regelen.

                                **:

 

*: