Hechtingsbehandeling in de reguliere jeugdzorg

 

Een onveilige methode in de 'jeugdzorg':

Bij onderstaande boekrecensie, dat draait om onveilige gehechtheid, moet ik denken aan het hoge percentage onveilig gedesorganiseerd gehechte pleegkinderen (OTS+UHP), nog wat meer dan bij adoptie.

 

 

 

Grafiek ui het artikel "Een nieuwe start: gehechtheid van [adoptie]kinderen" door Linda van den Dries & Femmie Juffer, en is eerder verschenen in blad Wereldkinderen, nr. 1, 2011. Het geeft ook een beeld van pleegsettingen met gevolg.

De bespreking raakt ook de (on)deskundigheid bij de reguliere jeugdzorg (VT, GI en Pleegzorg), met hun 'methoden'.

 

Boekrecensie:   

 

“Relatiegestoorde kinderen, twee op­voedingswijzen bij hechtingsstoornis­sen”.  

(Naar auteur: de heer Ger de Lange.) 

 

G. de Lange is als orthopedagoog bij de Rekkense inrichtingen gaan werken. Hij kwam in een wereldje waar veel funda­menteel hechtingsgestoorde, fundamen­teel relatiegestoorde kinderen en zeer moeilijk opvoedbare kinderen waren sa­mengebracht. Omdat er geen bruikbaar en omvattend denkmodel was voelde hij zich genoodzaakt deze zelf uit te werken. Dit is zijn tweede boek. In dit boek presenteert hij een denkmodel waarin groei en ontwik­keling plaats kan vinden en wat er mis kan gaan in die groeifasen. Vervolgens be­schrijft hij het begrip primaire en secundaire fundamentele relatiestoornis

 

De rol in de reguliere hulpverlening, te denken aan BJZ, is dat deze kinderen worden doorgeschoven van ambulante naar intramurale zorg zonder dat tijdens de rit en bij het eindpunt de relatiestoornis zich heeft opgelost. Kind en ouders blijven in de kou staan. {Ook uit Keeping the Promise[1] blijkt dat de reguliere jeugdzorg niet toegerust is om deze gedragsproblematiek te herkennen en er beleid op te voeren.}.

 

UHP (= uithuisplaatsen onder gezinsvoogdij van een gecertificeerde instelling (GI) met namen als Jeugdbescherming, Jeugdzorg, Samen Veilig, Veilig Thuis, etc.) en OTS (= ondertoezichtstelling met VT–RvdK–GI) zijn in de visie van De Lange het laatste waar men aan moet gaan omdat onbe­zonnen afbreken van bestaande, voor het kind belangrijke relaties juist averechts werken en eerder een fundamentele rela­tiestoornis in de hand werken. UHP is slechts verantwoord als er geen groeirela­ties in het eigen milieu aanwezig zijn, er niet geleerd wil worden door goed-voorgelichte ouders.

Een door die instanties noodzakelijk geachte plaatsing buiten het eigen gezin betekent voor een kind een ontworteling omdat daarmee relaties worden verbroken. Een eerder gehouden onderzoek wees uit dat het aantal geslaagde uithuisplaatsingen (UHP) van fundamenteel relatiegestoorde kinderen slechts vijf procent bedroeg.  

De huidige jeugdzorg is nog steeds bezig zich te verdiepen in de vraag of 'hechtings­stoornis' bestaat, en als het bestaat wat het dan is. {Dit staat dus haaks op de klassieke hechtingstheorie van Bowlby en de modernere integrale hechtingstheorie, alsmede specifiek ontwikkelde behandelmethoden door geregistreerde deskundigen.[2]} Het wordt wel als kreet gebruikt naar de rechter, maar er blijkt dan geen daarop aan­sluitende behandeling te worden geadvi­seerd. Een groot aantal pas opgeleide pedagogen en psychologen vertelden dat 'hechtingsstoornissen' niet of slechts en passant in hun opleiding aan de orde zijn geweest.

 

Het lezen van onderzoeksrapporten en de levensgeschiedenissen van hechtingsge­stoorde kinderen is een trieste confronta­tie. Het komt te veel voor dat gezinsvoogd of zelfs een gewone diagnos­ticus zijn cliënt ‘een schat van een kind’ noemt ondanks dat het om een voor zijn moeder onhanteerbaar kind gaat. {‘Intrigantengedrag’}.

 

Kinderen worden zich gewaar dat vol­wassenen hen in de steek hebben gelaten. Zij zien de volwassenen als degenen die hen niet hebben geholpen. Ze hebben geen vertrouwen in de volwassenen. In de loop der jaren kan het wantrouwen tot verschillend gedrag leiden. ‘Strijd met moeder.’ 

 

Dr. De Lange spreekt over het manipula­tieve karakter vanuit zelfhandha­vingpatro­nen (overlevingsmechanisme). Nogal wat kinderen weten wel hoe ze lichamelijk en affectief aan hun trekken moeten komen. Voortdurend klinkt het “ik wil, ik wil”. Afspraken zijn niet te maken. Als jongvolwassene is het  zich beroerd of schuldig voe­len  meestal achter zijn zelfhandhaving verdwenen en komen deze begrippen niet meer in zijn woordenboek voor. Gedrags­modificatie werkt slechts voor zolang het profijt groter is dan de opoffering voor het kind of opgroeiende jongere. Het verdriet, vaak rouw, en de daarachterliggende angst van onveiligheid en ongebor­genheid lijken volledig afwezig. Een in schijn aangepast kind gedraagt zich soms als een lief straathondje. Het ontloopt de ouders wanneer die wat te dichtbij komen.

De oplossing is voor de ouders moeilijk. Wat te doen met een ‘lief kind’ dat door de omgeving lief en aardig wordt gevonden, maar waarvan de ouders voelen en weten dat er geen enkele band bestaat? {Niet naar G.I. of VT gaan, in geen geval!}.

 

De heer De Lange spreekt over het kind met de twee gezichten en het kind met de dubbele bodem, het kind dat het laat afweten. De dan loskomende agressie is meestal erg hevig. Het zijn fundamenteel in de psyche fundamenteel relationeel gestoorde kinderen die zich wreken op hun biologische, pleeg- of adoptieouders. Ze zijn behendig in het uitspelen van de ene wereld tegenover de andere wereld.

 

Kort gezegd duidt hij aan dat een kind ter wereld komt en m.b.v. de interacties met de moeder wordt uitgedaagd terug te reageren en een relatie met de wereld om hem heen aan te gaan. Deze relatie breidt zich uit naar anderen en wordt gevarieerder in zijn handelen. De basisveiligheid en het vertrouwen is nodig voor expansiedrift.  In het geval van hechtingsstoornis, ‘bodemloos bestaan’ of een relatiestoornis, gaat een kind deze ontwikkeling niet in (zonder deskundige behandeling). Omdat hij affectief niet in staat is of gehandicapt is of te zeer beschadigd, waardoor een gezonde hechting niet meer kan ontstaan; maar een groot aantal kinderen kan wel worden geholpen. 

 

De heer De Lange gaat in de anamnese uit van het verhaal van de ouders om te kijken of er sprake is van een fundamenteel relationele stoornis, de ouders moeten serieus genomen worden, die bepalen het begin van het proces. Juist door de manipulaties gelooft hij (na de eerste levensjaren) niet in observeren en kòrtdurende videohome-trainingen (VIB).  

 

Veel van de later zo ernstige problemen zijn het gevolg van onjuiste inschatting en aanpak van fundamentele relatiestoornissen in baby- en peutertijd. Hij vertelt onder anderen over kinderen die in conflict raakten met de leiding van tehuizen en in díe conflictvorming doorgaan en zich zelfs half dood laten slaan. En, als andere uiterste, de verhalen van de jongeren die tot zelfdoding besluiten.  

 

Eigen kinderen komen uiteindelijk terug op de eigen basis; adoptiekinderen komen in een vacuüm.

 

Het niet erkennen van de hulpverlening van vanzelfsprekend-wederzijdse betrok­kenheid toont de onmacht bij jeugdzorg. Wanneer deze noodzakelijke basis niet worden onderkend worden adviezen c.q. indicaties gegeven die slechts aan de oppervlakte van de problematiek blijven. Een fundamenteel relatiegestoord kind leidt, zonder de juiste (diagnostische) hulp, tot ontwrichting van het gezin, met oorzaak de jeugdzorg.

 

De heer G. de Lange bespreekt uiterst herkenbare verschijningsvormen van het fundamenteel relatiegestoorde kind. Een niet begrensd kind, een mateloos behoeftenkind, een kind slaafs aan zijn eigen behoeften, weerstand tegen verandering, te weinig flexibiliteit; kinderen van wie we moeten zeggen dat hun identiteit uit hand­havingpatronen bestaat enz. enz..

 

Allemaal uitermate herkenbaar voor adoptieouders en ‘OTS+UHP-ouders’. {Het in pleegsituatie plaatsen kan onthechtend werken (grafiek).  UHP schaadt te vaak een kind (en gezin).}

 

Het laatste deel gaat over jongeren, ouder dan 12 jaar. Waarin de sociogroeps­opvoeding centraal staat als voorbeeldfunctie. De hulpverlening baseert zich dan minder op het veiligheid creëren en daardoor de expansiedrift ontwikkelen, maar op het positief ervaren en deelnemen aan en in een groep. 

 

 Wordt het duidelijk?:

(Andere boeken van deskundigen zullen hieraan gelieerd zijn zoals van prof. dr. F. Juffer, hoogleraar Adoptie bij het Centrum voor Gezinsstudies aan de Universiteit Leiden, met haar memorandum voor jeugdrechters[3] over reactieve onveilige gehechtheid. Of beter: mevrouw A. Thoomes-Vreugdenhil en haar boek Behan­deling van Hechtings­problemen; enz. .

Snel en adequaat handelen, juist doorverwijzen, diagnosticeren en daarop behan­delen, voor er meer stuk wordt gemaakt, zijn de berichten. {Daar zou een IBAP goed voor zijn.)

 

Door het lezen van dit boek werd me (MdB) een hoop duidelijk. Dit boek was een eye-opener voor mij, het gaf me bevestiging, concrete voorbeelden en een kijkje achter de schermen van de jeugdzorg tegenover de hulpverlening. Het gaf me de grond terug  die onder mijn voeten was weggeslagen.

Onze oudste geadopteerde liep plotseling weg en wij als adoptiefouders werden – zo kwam ons dat over – als donderslag bij heldere hemel in staat van beschuldiging gesteld (OTS+UHP); ons ouderlijke inbreng is ons met jeugdzorg-insinuaties onrechtmatig ontnomen en als mens zijn we – door de bejegening van de gezinsvoogdij – helemaal onderuit gehaald. En waarom? Hoe kunnen mensen bij de gezinsvoogdij dat op hun geweten nemen? Begrijpen zal ik het niet echt, maar ik zie wel het toegepaste beleid en de ondes­kundigheid, en de wil en (on)macht van de jeugdzorg-medewerker die dit 'appeltje wel even zal wassen' en diens ogen sluit voor de destructieve gevolgen (ont-hechting!) naast de pijn en enorm vergrote chaos die ze brengen over het gezin; want het hele gezin met de broertjes en zusjes worden ook diep geraakt; en de oplossing van de problematiek blijft verre.

 

In onze situatie hebben wij de voorbeelden uit dit boek vaak herkend. De school die over onze inbreng en inzagevraag heen stapte, en daarmee de wet Wbp overtrad, zich van zelfverantwoording afkeerde, en een nog lager besef van deskundigheid toonde. De ondeskundige uitvoering van 'jeugdzorg' (GI, LdH, WSG, SGJ), de zgn. psycho-institutie van de gezinsvoogdij, de ketenpartners, die ons verhaal niet begreep – of is het: niet wilde begrijpen?  De “prioriteiten” voor het verwarde kind kennelijk d.m.v. Russisch roulette bepaalde. Maar die prioriteiten anders legde dan bij het daad­werkelijke belang van het kind (diagnostiek, IVRK art. 24.1) en standaard toewerkte naar de funeste Uithuisplaatsing/ OnderToezichtStelling, zonder therapie, zonder voorlichting, zonder hulp (het was werkelijk een gemakzuchtig wegplaatsen uit zicht van ouders en rechters). De gezinsvoogd-medewerker die het IndicatieBesluit ofwel Plan van Aanpak op suggesties, insinuaties, verdraaide waarheid, dus op leugens baseerde, zonder diagnostisch te verifiëren. Een Raadsmedewerker die ondanks het Raadsrapport – waarin het diagnostisch traject wel was aangegeven – meegaat in het IB/PvA van de gezinsvoogdij door toch OTS aan te vragen omdat er na maanden uitstel van de gezinsvoogdes  al te veel niet is gedaan en de psyche aangetast? Het kind hulp-mijdend gemaakt!

 

En wanneer we uiteindelijk kozen voor een gezinsvoogd van een landelijke GI/BJZ/LdH i.p.v. de provinciale GI, dan ging deze op dezelfde manier voort en maakte het nog erger door verwarring te stichten door niet te communiceren of geen berichten over te brengen, geen deskùndige hulp te willen aannemen, de ouderlijke macht te omzeilen (bleek uit contactjournaal na inzage van dossier).  

 

Ik heb geen goed woord over voor deze werkwijze en omgaan met mensen. Ik lees in dit boek van De Lange herkenning en bevestiging op een wetenschappelijke basis die aantoont dat de werkwijze van de 'Jeugdzorg' in ons geval helemaal fout is geweest.

MdB

 

___

 

Het voorbeeld na de boekbespreking, die stond in LOGAletters maart 2012,  is één van de vele die of in de publiciteit zijn gekomen, of die door ouderorganisaties zijn herkend, na bestudering van het dossier, in de verlening van bijstand. 

 

Het zijn dus geen “incidenten’ zoals de reguliere jeugdzorg ons wil doen voorkomen.  Ouderondersteuners hebben dossiers bestudeert, en dus een echte weging kunnen maken, met in het achterhoofd het niet herkennen van gedragsproblematiek door de te laag-opgeleide jeugdzorgwerkers.

 

Jeugdrechters dienen zich meer rekenschap te geven van de gevolgen van insinuaties door de zich op ‘professionaliteit’ voorstaande gezinsvoogden.  LJN BD1113 en bijv. LJN AS6020 zijn hope­lijk bekend en te praktiseren!

TjS

 

 

 

De gevolgen in beeld:

Na het 18 jaar worden blijken jeugdzorgjongeren oververtegenwoordigd in uitkeringen enz..