Open brief aan:

  • Nederlands Jeugdinstituut
  • LOC
  • Minister van Justitie
  • Minister van VWS
  • Kamercommissies van VWS en J&V (Tweede Kamer)

Eind 2005 diende de SSF, voorganger van AZF, een plan in om een betere selectie te verkrijgen om tot valide onderzoek te komen.

Te veel valse positieven moeten voorkomen worden, immers die zijn, wetenschappelijk gezien, ernstig bedreigend en schadelijk voor het kind, dat opgroeit en in volgende levensfasen zal komen.[1] (Noten onderaan)

Er wordt te veel geklaagd over het feit dat er te veel onwaarheden en kristallen-bol-beweringen worden gebruikt in jeugdzorgrapportages, met veel herhalingen van dito tekst.

    Jeugdbeschermingsplan

Daar waar er onenigheid is over het AMHK-onderzoek, tussen ouders of met de jeugdzorg, dient het internationaal kinderrecht het vervolgniveau te wijzen: open diagnostiek.[2]

 

Artikel 24 lid 1 IVRK luidt: “De Staten die partij zijn, erkennen het recht van het kind op het genot van de gróótst mógelijke máte van gezondheid èn op voorzieningen voor de behandeling van ziekte en het herstel van de [ook de geestelijke of orthopedagogische] gezondheid. De Staten die partij zijn, streven ernaar te waarborgen dat géén enkel kind zijn of haar recht op tóégang tot deze voorzieningen voor gezondheidszorg wordt onthouden”.

Lid 3 daarentegen luidt: “De Staten die partij zijn, nemen alle doeltreffende en passende maatregelen teneinde traditionele gebruiken die schádelijk zijn voor de gezòndheid van kinderen àf te schaffen.”  Dit betekent dat men schadelijke tradities moet afschaffen, en de wetenschap wijst hoe schadelijk het wegplaatsen van kinderen van één of beide ouders uitwerkt in psyche en fysiek.  

 

We kiezen voor lid 1: de grootst mogelijke mate van gezondheid en daarbij passende toegang tot echte gezondheidszorg, diagnostiek.

 

We geven hierbij een samenvatting van het Jeugdbeschermingsplan van de SSF.[3]

Dit kan vele valse positieven schelen, dus voorkomt dit vele geschade kinderen door jeugdzorgmeningen.

 --------------------------

DE OVERWEGING EN ADVIES TOT VERBETERING.

 

Is het haalbaar en verantwoord om met de bestaande situatie door te gaan en onze energie te gebruiken om nog iets te maken van de huidige jeugdbescherming?

Naar de mening van de SSF, en nu de AZF, niet.

 

Op welke wijze kan er met de bestaande c.q. voorhanden zijnde wetgeving, organisaties en deskundigheid een doeltreffende en efficiënte organisatie worden gevormd en welke aanvullende deskundigheid is hier voor nodig?

 

Drie van de 4 belangrijke en benodigde organisaties bestaan al, namelijk:

1-     Het Ministerie van Justitie [en Veiligheid] (verantwoordelijk).

2-     Het Openbaar Ministerie (vervolging).

3-     De Raad voor de Kinderbescherming (onderzoek en deels deskundigheid). 

 

4-     Nieuw: als ondersteunende organisatie de Voogdij-instellingen c.q. gezinsvervangende tehuizen in ere herstellen, losgekoppeld van de gecertificeerde instellingen. {Gemeentelijk maatschappelijk werk met supervisie en diagnostiek door een diagnosticus bestaat als mogelijkheid}.

In wettelijk beperkt kader de gemeentelijke jeugdhulpcentra (CJG) installeren, naast de huisartsen,  voor doorverwijzing en brede voorlichting aan ouders, met uitleg wat het kind kan voelen, opdat er keuze wordt gegeven in de alternatieven, in het vrijwillige kader.

 

Om de verdere organisatie te laten functioneren zijn er deels overkoepelende organisaties nodig, namelijk:

 

1-         Het landelijk meldpunt kindermishandeling (LMK) met minimaal 12 uur bemensing 5 dagen per week. (Dit is dus wat anders dan het grove AMHK).

Voor crisissituaties dient voor een speciaal (niet-publiekelijk) telefoonnummer – alleen voor de politie c.q. OvJ en voor diagnostisch specialisten toegankelijk – een kleine bezetting aanwezig te zijn voor een 24 uurs beschikbaarheid, zeven dagen per week.

 

2-         Het landelijk coördinatie centrum (LCC).

Hier worden de niet-crisismeldingen binnen 48 uur getoetst en beslissingen genomen m.b.t. de vervolgstappen (tot degelijk onderzoek en bewijzende diagnostiek).

Crisismeldingen – via het niet-publiekelijk toegankelijke telefoonnummer – dienen via een piketdienst onmiddellijk te worden opgepakt.

 

Het meldpunt (LMK) kan in hetzelfde gebouw gevestigd worden als de vestiging van het landelijk coördinatie centrum (LCC).

 

Inmiddels leven wij in het digitale tijdperk. Het voordeel is, dat het niet uitmaakt waar het landelijk meldpunt (LMK) en het landelijk coördinatiecentrum (LCC) gevestigd wordt. 

 

Om snel en efficiënt een beoordeling c.q. risicoanalyse te kunnen maken is er aanvullende deskundigheid nodig, met name:

1-              Bestuurlijke deskundigen.

2-              Juridische deskundigen.

3-              Psychiatrische deskundigen (Jeugd en volwassenen).

4-              Criminologische deskundigen.

5-              Gedrags- c.q. orthopedagogische specialisten.

6-              Sociologische deskundigen.

7-              ICT-programmeur en systeembeheerder.

8-              Toppers van raadsonderzoekers en teamleiders.*

9-              Centralisten voor de bemensing van het Landelijk Meldpunt Kindermishandeling.

 

Deze deskundigheid m.b.t. de punten 1 t/m 7 dient verzameld te zijn in het landelijk coördinatie­centrum (LCC).   Nederland is in de gelukkige omstandigheid, dat deze deskundigheid ruimschoots voor handen was voor 2015. (De bureaucratie heeft veel specialisten doen kiezen voor volwassenenhulp, zodat de kennis voor jeugd verdwijnt).

 

Hoe efficiënt deze nieuwe organisatie kan zijn,   is afhankelijk van de volgende punten, met name:

1-              De nauwkeurigheid van de opgenomen meldingen door het landelijk meldpunt kindermishandeling (LMK).

2-              De waarborging van de meldingen in een digitale database en de toegankelijkheid voor het LCC, Raad voor de Kinderbescherming en het Openbaar Ministerie.

3-              Het inschattingsvermogen – het juist bepalen van de risicofactor – en de verwerking hiervan door het landelijk coördinatiecentrum (LCC), met inachtneming van welke voorlichting de ouders reeds hebben verkregen.

4-              De snelheid van ingrijpen c.q. het nemen van beslissingen m.b.t. de afweging tussen het Openbaar Ministerie en/of de Raad voor de Kinderbescherming of het afwachten van meerdere meldingen.

5-              Voldoende onderzoekscapaciteit bij de Raad voor de Kinderbescherming. (Streeftermijn binnen vier weken na de melding een raadsrapport beschermingsonderzoek – ter beoordeling aanbieden aan de rechter, waar dwingend ingrijpen nodig wordt geacht, maar met de kennis van de recente wetenschap[4]).

6-              Voldoende capaciteit bij de rechtbanken om crisis-meldingen binnen 24 uur te kunnen beoordelen en te beslissen, indien nodig middels een piketdienst.  Voor de toetsing en de beslissing van niet-crisis-meldingen bij het LMK dient een ‘onderzoeksrechter’, een Rechter-Commissaris-jeugd, een verzoek beschermingsmaatregel te onderzoeken.[5]  Het komt hier op neer, dat het mogelijk is om binnen zes weken na de melding permanente stappen tot – zo nodig – bescherming te nemen. (Daarbij prevaleert ambulante hulp)1.

7-              Het ruim voldoende voorhanden zijn van veilige crisisopvangplaatsen zonder wachtlijsten en zonder de belemmeringen van provinciale grenzen. Ook van diagnostici die onder de wet BIG-arts/psych. en tuchtrecht vallen.

8-              Het terugkoppelen van de vervolgstappen, beslissingen en status in de digitale database.

9-              Een adequate klachtenregeling. De organisatie dient zelflerend te zijn. Het is en blijft mensenwerk, fouten c.q. vergissingen blijven mogelijk. Bij gegrond-verklaarde klachten is een heroverweging c.q. herbeoordeling strikt noodzakelijk en indien nodig dienen genomen maatregelen te worden teruggedraaid.  {Een tweedelaags (centrale)  klachtbehandeling moet tot de mogelijkheden behoren}.

 

Om het landelijk coördinatie centrum (LCC) zijn werk efficiënt te kunnen laten uitvoeren, is het een ‘must’, dat de juridisch medewerker van het LCC onbeperkt toegang heeft tot de volgende administratie-systemen en registers.

De kern en efficiëntie van de nieuwe organisatie wordt bepaald door gegevens te verzamelen, beslissingen te nemen en vooral het terugkoppelen van de te nemen maatregelen aan het LCC.

Dit onder directe en éénzijdige verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie.

 

De organisatiestructuur volgt hieronder, en dan meer....:

 


[2] : De onderzoeksvragen vanuit de jeugdzorg (dat is wijkteam, CJG, AMHK, RvdK, en G.I.) dienen open, dus niet beperkend, sturend, of insinuerend te zijn: https://kinderbescherming.jimdo.com/informatie/onderzoeksvragen-open/ . AMHK heet veelal ‘Veilig Thuis’. Jeugdzorg is geen gezondheidszorg.

[4] : Recent: https://jeugdzorgwetenschap.jimdosite.com/wetenschap-bevestigt/ . Men dient te betrachten ACE’s doch ook fout meten te voorkomen: https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/blank .


DE NIEUWE ORGANISATIESTRUCTUUR:

    De onderdelen:

Inspecteur-Generaal, Jeugdbescherming:

Ministerie van Justitie, Directoraat-Generaal…. (nader in te vullen afdeling)

Functie: bestuurlijke verantwoordelijkheid en beleid.

 

Landelijk Meldpunt Kindermishandeling (L.M.K.):

Functie: landelijk meldpunt voor specifieke beroepsgroepen en burgers m.b.t. kinderbeschermingsaangelegenheden en zorgmeldingen.

Bereikbaar middels:  telefoon, telefax, postbus en e-mail.

Opmerking: een melding wordt niet voor niets gedaan.

Het LMK mag beschouwd worden als 0900-8844, maar dan voor mogelijke kindermishandeling. Wel blijft er een risico, dat kwaadwillenden hier gebruik van maken om ouders onterecht in de problemen te brengen. Misbruik dient dan ook strafbaar gesteld te worden, dit om het systeem niet onnodig te belasten c.q. te verstoppen met moedwillig onterechte meldingen. Ook kan de melder denken dat er dan diagnostisch wordt onderzocht, en dient men daarop attent te zijn.

 

Landelijk Coördinatie Centrum (L.C.C.):

Functie: de facilitaire schakel in het geheel, namelijk:

1-              Kenniscentrum c.q. verzameling van specifieke deskundigheid.

2-              Beoordeling, toetsing en beslissingen m.b.t. meldingen vanuit het LMK.

3-              Aansturing van het Openbaar Ministerie en/of Raad voor de Kinderbescherming.

4-              Specifieke kennisondersteuning t.b.v. de Raad voor de Kinderbescherming, het Openbaar Ministerie en de Rechterlijke Macht.

5-              Archivering van de onderzoeken, rapportages, beslissingen en/of opgelegde c.q. genomen beschermingsmaatregelen. (Database Kindermishandeling of Digitaal Kinderdossier)

6-              Beheer en onderhoud van de Landelijke Database Kindermishandeling (D.K.)

 

Raad voor de Kinderbescherming (RvdK+):

Functie: onderzoek en uitvoering, in twee totaal gescheiden afdelingen, te weten:

 

A -       De nieuwe afdeling beschermingsonderzoeken. (zie nadere opmerking)*

B -       Afdeling voogdijzaken. Deze afdeling dient ondergebracht te worden bij de bestaande Raadsvestiging.

C-        Afdeling toeziend voogdij. Ook bij de RvdK+. Deze afdeling kan evt. ook onder de gemeentelijke verantwoordelijk­heid bestaan, maar met diagnostisch toezicht.

 

1-              Afdeling A: Uitvoering van beschermingsonderzoeken.

2-              Afdeling A: Rapportage aan derden (Rechtbank, OvJ en L.C.C.).

3-              Afdeling A: Optreden als procureur in beschermingszaken bij de rechtbank.

 

4-              Afdeling B: Levering van raadsmedewerkers als voogden, op naam benoemd voor de uitvoering van beschermingsmaatregelen. Deze voogden mogen echter géén deel uitmaken van de afdeling beschermingsonderzoeken. Dit om belangenverstrengeling c.q. wederzijdse beïnvloeding te voorkomen (bijv. bij beëindiging van het ouderlijk gezag).

 

5-              Afdeling C: Levering van raadsmedewerkers als toeziend voogden, op naam benoemd voor de uitvoering van beschermingsmaatregelen. Deze toeziend voogden mogen echter géén deel uitmaken van de afdeling beschermingsonderzoeken. Dit om belangenverstrengeling c.q. wederzijdse beïnvloeding te voorkomen (uitvoering OTS).

Opmerking:

Voor de nieuwe afdeling beschermingsonderzoeken is het noodzakelijk om de bemensing niet deel te laten nemen aan het andere raadswerk.   Beschermingsonderzoekers dienen specifiek te worden opgeleid m.b.t. de status bijzonder opsporingsambtenaar (wettelijk kader) en de specifieke problematiek rond kindermishandeling en onderzoeksmethodieken, maar moeten ook andere (ontlastende) oorzaken onderkennen! 

 

Het Openbaar Ministerie c.q. de Officier van Justitie:

Functie: Strafrechterlijk onderzoek en vervolging.

Deze Officieren van Justitie (OvJ) dienen speciaal opgeleid te worden m.b.t. de vervolging van kindermishandeling, schoolverzuim enz. Ook hier is specifieke kennis noodzakelijk.

Naar onze inschatting zijn er twee OvJ’s per Arrondissements-Rechtbank noodzakelijk om de zaken accuraat te kunnen onderzoeken en strafrechterlijk te vervolgen.

 

De Rechterlijke Macht:

Functie: Toetsing, beoordeling en eindbeslissing (opleggen van een beschermingsmaatregel, ontzegging en/of strafmaatregel) in beschermingszaken aan de rechtbank voorgelegd door de Raad voor de Kinderbescherming en/of de Officier van Justitie.

Een onderzoeksrechter dient onverwijld ter beschikking te staan (behandeling binnen drie dagen).[1]

Nadere opmerking:

In deze aangelegenheden is de rechtbank alléén toegankelijk voor verzoekschriften van de Raad en de mondelinge behandeling dient te worden beschouwd als zijnde familierecht, waarbij de ouders onbezwaard derden zoals deskundigen mogen meenemen ter zitting (Rv803 zonder lid 2 t.a.v. anderen dan het gezin).

In beschermingszaken dient de rechtbank het LCC onmiddellijk in kennis te stellen van een afgegeven beschikking ter archivering.

Bij het opleggen van een strafmaatregel dient de rechtbank er zorg voor te dragen, dat de uitvoering van de strafmaatregel wordt aangemeld bij het LCC ter archivering.

 

Tenslotte: de uitvoering: 

De uitvoering is het laatste onderdeel binnen de organisatiestructuur.

Voor de matig-lichte gevallen is het meestal voldoende om het gezin onder toezicht te stellen van een op naam benoemde toeziend voogd afkomstig van de Raad voor de Kinderbescherming. Deze dient een eerlijk uitleggende en voorlichtende en begeleidende rol te vervullen. De uitvoering van de hulpverlening kan worden uitgevoerd door hulpverlenende instanties zoals geregistreerde diagnostici en therapeuten. De eindregie blijft in handen van de toeziend voogd van de Raad voor de Kinderbescherming, in overleg en uitleg met het gezin; IVRK art. 24 lid 1 wordt gerespecteerd. (Voor lichte gevallen is ambulante hulp n.a.v. diagnostiek voldoende).

 

De eindverantwoordelijkheid blijft in handen van een genormeerde Raad voor de Kinderbescherming+.*

  ___________________________________ 

*:  Voorwaarden voor een genormeerde RvdK+:

Een aanvullend voorstel over het gewènst wettelijk kader voor een genormeerde Raad voor de Kinderbescherming noemt enkele voorwaarden aan deze RvdK+:

 

·          De Raad is de enige die een kinderbeschermingsmaatregel onderzoekt. (Dus niet meer het AMHK, Veilig Thuis, die dit verzorgt of voorzegt, of op basis van de gegevens die Veilig Thuis heeft aangeleverd, maar d.m.v. diagnostisch onderzoek met open onderzoeksvragen en overleg met de ouders om tot een alternatief en daarmee meest effectief hulptraject en voorlichting te komen).

 

·          De Raad dient de aangeleverde gegevens van vermeend meningen-'onderzoek' van VT, G.I., dorps- of wijkteam, of CJG met meer deskundigheid over te doen en uit te breiden. De aan de Raad verstrekte gegevens moeten gecontroleerd worden op feitelijkheid, de meningen geverifieerd en apart benoemd door wie met welke opleiding/beroepsregistratie dit gemeld of verstrekt is, en gecontroleerd op consequentie ten aanzien van het integrale ontwikkelingsbelang van het kind (gehechtheid, duurzaam ‘kennen’ van genetische afkomst; voorkomen van verlatenheidssyndroom, loyaliteitsconflicten, minderwaardigheidscom­plexen, PAS; met inachtneming dat hierbij vaak ambulante hulp thuis beter werkt);

 

·          De Raad dient daarbij een hoogwaardig (beroepsgeregistreerd) toegesneden diagnostisch specialist te betrekken (die werkt onder diens beroepsethiek [BIG, NIP of NVO], dus de cliënt ziet èn onderzoekt, en dus onder tuchtrecht ter afweging en correctie valt);

 

·          De Raad dient dit onderzoek onder normering en regelgeving te betrachten,

·       opdat het handelen van de RvdK zelf zo nodig met tuchtrecht gewogen kan worden (de Raad dient dus op schadelijke trajecten zelf verantwoordelijk gehouden te kunnen worden);

 

·          Ook de behandelend Raadsmedewerker dient onder dit tuchtrecht te vallen (Jw 3.3 of Rv 21);

 

·          De Raad dient dossieropvraag te doen bij àlle betrokken instellingen, dus zich absoluut niet te beperken met dossierstukken van 'jeugdzorg', de evt. gezinsvoogdij (G.I. of RvdK+), LMK), etc., vooral met betrekking tot de (open) onderzoeksvragen van de jeugdhulp en van ouders, overeenkomstig zijn aan het gestelde in dit artikel l!!!

 

·          De Raadsvertegenwoordiger dient op een rechtszitting aanwezig te zijn, beëdigd, en kennis te hebben van de onder­liggende case, te kunnen uitleggen (Awb3:46) op pedagogische en ontwikkelings­psy­cho­logische consequenties (integraal), en onder ede de inzet van de Raad moeten onderbou­wen in overweging van de wetenschappelijke bevindingen van wetenschappers zoals Ursula Gresser, 2015, of Daniel Weinberger, 2018;

 

·          De Raad en de rechter dienen ruimte te geven aan de gezinsleden om bij onenigheid, verzet of ander inzicht (op niveau van BW1:247) hun inzicht te motiveren tegenover die van de Raad of indiceerder, waarbij er op diagnostisch rapport of getuige-deskundige (mogelijk de diagnostisch specialist) een afweging gemaakt kan worden in het integraal diagnostisch belang van het kind, inclusief de lange-termijn-effecten van dit belang,

·      hetwelk ‘diagnostische waarheidsvinding’ genoemd mag worden (IVRK 24 lid 1). Diagnostische rapporten behoren tot de producties bij rechtszaken (dus niet samengevat in de tekst van de Raadsrapportage);

 

·          Wanneer de Raad een extern deskundige inhuurt, moeten de onderzoeksvragen open zijn met het oog op integraal onderzoek, en de ouders moeten accoord gaan met de te verstrekken onderzoeksvragen en meegeleverde gegevens, of hun aanvullende onderzoeksvragen en gegevens mogen aanleveren.  Dit is nodig om niet door een sturende, beperkende vraagstelling een niet-valide diagnostisch rapport te verkrijgen (dat dan vaak een 'expertiserapport' genoemd wordt, dat niet individueel diagnostisch is); deze werkwijze wordt heden nog wel gebezigd bij VT en G.I./gezinsvoogdij.

 

·          Enkel de ouders mogen bepalen of de rechtszitting (deels) openbaar mag zijn; dit om evt. een getuige of deskundige toe te laten, en ter controle van de inzet van de Raad en de rechter; hiervoor moet artikel 803 Rv aangepast worden, zodat dit artikel meer in overeen­stemming komt met artikel 121 Grondwet.

 

·          Het  McMichael-arrest  van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) de dato 24-02-1995 moeten in de rechtsgang geëerbiedigd worden naast de Europese AVG, dus moeten gezinsleden (‘beide partijen in juridisch proces’, de (gezins)voogdij-instelling of de RvdK maar ook de ouders en 12-plus-kind) over àlle stukken kunnen beschikken, en is dus inzage van dossier, dat zo vaak wordt gesaboteerd en beperkt door de jeugdzorgwerkers, volledig en niet uit opgeschoond dossier voldoende tijdig en zonder tegenwerking en afhoudende smoesjes vanuit jeugdzorgland noodzakelijk  te verkrijgen! Te vaak klagen ouders deze dossierstukken niet of te laat te hebben ontvangen, wat tegen internationaal recht ingaat.

 

·          Omdat 'bedreigen' (BW1:255) van een kind reeds in het strafrecht zou moeten vallen, immers 'jeugdzorg' maakt veel fouten (te hoog aantal 'false positives') zoals vastgesteld anno 2013 door de Kinderombudsman (http://www.dekinderombudsman.nl/92/ouders-professionals/publicaties/rapport-is-de-zorg-gegrond/?id=325), maakt dat een kinderbescher­mings­maatregel meer via het strafrecht zou moeten worden gewogen.  Of in ieder geval met een genormeerde en gesanctioneerde 'diagnostische waarheidsvinding', d.m.v. open onderzoek met open  onderzoeksvragenzwart op wit!

 

·         De jeugdzorgwerkers in de keten, zowel in de Raad, dienen op persoonlijke titel aansprakelijk gesteld te kunnen worden op hun beweringen en informatieverstrekking, ook naar de rechter.

 

·         De beweerde “bedreiging” in de zin van Eerste Burgerlijk Wetboek artikel 255 lid 1 (https://jeugdbescherming.jimdo.com/tips-en-andere-brieven/wetgeving-en-regels/moet dan wel gerelateerd zijn aan de ouders/ een ouder, en een verplichte (leuke) deskundige voorlichting of  opvoedcursus  moet aantoonbaar hebben gefaald, vastgesteld middels VIB (video-interactie-begeleiding, van onafhankelijk diagnostisch onderzoeker uit bijv. Basic Trust; http://www.basictrust.com/). 

 

·       Het ‘uithuisplaatsen van’ of een 'straatverbod voor' een bedreiger  (want BW1:255 lid 1 eist handelen tegen de bedreiging) is een kinderbeschermende mogelijkheid, het kind ontziend (maar controleer wel deskundig op de latere behoefte van het kind beide ouders te kennen). Geen OTS tegen het kind!

 

·       Ontwikkelingsstoornissen bij het kind die niet geïnduceerd zijn door ouders (doch door een ander oautonoom  van oorzaak zijn, of pas later in de tijd van de UitHuisPlaatsing zijn ontstaan; FJR 2012/95), dient de RvdK+ niet als ‘bedreiging door de ouders’ te benoemen. 

 


 

 Uitwerking:

VOORSTEL RISICOTAXATIE – NIEUWE SITUATIE.

Meldingen komen uit verschillende richtingen. Een melding van een leerplichtambtenaar zal een andere achtergrond hebben dan een melding van een medisch specialist. Een juiste afweging van de meldingen is van het grootste belang. De SSF zal trachten door enkele voorbeelden wat duidelijkheid aan te brengen. In de eerste plaats een verdeling tussen crisis- en niet-crisismeldingen!

 

Enkele voorbeelden van crisismeldingen:

 

1-  Een OvJ meldt bij het LMK, dat er ouders zijn aangehouden wegens vermeende strafbare feiten. Dit gezin bestaat uit ouder(s) en kinderen onder de zestien jaar. Deze kinderen moeten worden opgevangen in bijv. een gezinsvervangend tehuis. Netwerkplaatsing verdient de voorkeur. Ook als familieleden in staat zijn de kinderen op te vangen, dient dit gemeld te worden bij het LMK. Via het LMK en het LCC (piketdienst) dient onmiddellijk te worden gehandeld om de kinderen onderdak te bieden. Het is niet de bedoeling, dat de OvJ verder gaat shoppen om de kinderen onderdak te verschaffen. Vervolgens dient de Raad verder onderzoek te verrichten om te kijken of er sprake is van een verantwoorde gezinssituatie na schorsing van het voorarrest of het einde van de strafmaatregel.

 

2-  Een medisch specialist van een ziekenhuis meldt bij het LMK een kind met ernstig letsel aan, de oorzaak is onduidelijk c.q. verdacht. Via het LMK en het LCC (piketdienst) dient dit onmiddellijk te worden opgepakt door het kind zodanig ‘veilig’ te stellen dat het kind in zijn beleving niet geschaad wordt. Het Openbaar Ministerie en de Raad dienen direct te worden geïnformeerd. Vervolgens dient de Raad verder onderzoek te verrichten om te kijken of er sprake is van een verantwoorde gezinssituatie en te adviseren welke maatregelen er getroffen dienen te worden. Het Openbaar Ministerie dient te onderzoeken of er strafbare feiten zijn gepleegd en of deze voor vervolging in aanmerking kunnen komen.

Diagnostiek is belangrijk. Geen sociaal werkers!

 

3-  Een wijkagent wordt door buren en/of omstanders gewezen op een jong gezin, waarbij de kinderen langdurig alleen zijn gelaten. De ouder(s) zijn niet te traceren. De wijkagent meldt deze zaak aan bij het LMK. Via het LMK en het LCC (piketdienst) dient dit onmiddellijk te worden opgepakt door de kinderen veilig te stellen. Vervolgens dient de Raad verder onderzoek te verrichten om te kijken of er sprake is van een verantwoorde gezinssituatie en te adviseren welke maatregelen er getroffen dienen te worden. Het Openbaar Ministerie dient te onderzoeken of er strafbare feiten zijn gepleegd en of deze voor vervolging in aanmerking kunnen komen.

 

4-  Een teamleider van de jeugd- en zedenpolitie meldt bij het LMK een kind aan, dat naar alle waarschijnlijkheid het slachtoffer is van seksueel misbruik binnen het gezin. Via het LMK en het LCC (piketdienst) dient dit onmiddellijk te worden opgepakt door het kind veilig te stellen. Vervolgens dient de Raad verder onderzoek te verrichten om te kijken of er sprake is van een verantwoorde gezinssituatie en te adviseren welke maatregelen er getroffen dienen te worden. Het Openbaar Ministerie dient te onderzoeken of er strafbare feiten zijn gepleegd en of deze voor vervolging in aanmerking kunnen komen.

Nauwe communicatie en overleg tussen het Landelijk Coördinatie Centrum (LCC), de Officier van Justitie (OvJ) en de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) is noodzakelijk.

De nadruk ligt op het nemen van maatregelen (zo nodig actief ingrijpen of met VIB ‘meten’) en het opleggen van sancties en de terugkoppeling hiervan naar het LCC. De SSF beschouwt dit als een zeer wenselijke situatie waar tevens een preventieve werking vanuit zal gaan.

 

Enkele voorbeelden van niet-crisismeldingen:

 

1-   Een leerplichtambtenaar meldt bij het LMK een kind aan, waarbij sprake is van veel of langdurig schoolverzuim. Meestal geeft schoolverzuim aan, dat er meer zaken in het gezin verontrustend kùnnen zijn. Via het LMK en het LCC dient dit te worden opgepakt. De Raad dient verder onderzoek te verrichten om te kijken of er sprake is van een verantwoorde gezinssituatie en te adviseren welke maatregelen er getroffen dienen te worden. Het Openbaar Ministerie dient te onderzoeken of er strafbare feiten zijn gepleegd en of deze voor vervolging in aanmerking kunnen komen.

 

2-   Een kraamverzorgster treft in een gezin een zeer zorgelijke situatie aan. De kinderen zien er verwaarloost uit en er lijkt sprake te zijn van ondervoeding. De kraamverzorgster meldt dit bij het LMK. Vervolgens maakt het LCC een inschatting van de mogelijke problematiek.

De Raad wordt door het LCC ingeschakeld om te onderzoeken wat er mis is en welke maatregelen er genomen dienen te worden. Na terugkoppeling van de Raad middels de raadsrapportage kan het LCC beslissen om deze zaak ter beoordeling over te dragen aan het Openbaar Ministerie. De raadsrapportage met de advisering zal ter verdere beoordeling en beslissing aan de rechter worden voorgelegd.

 

3-   Een intern begeleider van een school meldt een gezin aan bij het LMK wegens een zorgelijke thuissituatie rond mogelijk ernstig alcohol- en/of drugsgebruik van de ouders. Het LCC dient een inschatting te maken en een vervolgtraject middels de Raad op te zetten.

 

4-   Een leerkracht meldt een gezin aan bij het LMK na geconstateerd te hebben, dat een alleenstaande moeder niet in staat lijkt te zijn het gezin draaiende te houden. Ook hier dient het LCC een inschatting te maken en een vervolgtraject middels de Raad of Gemeentelijke Schuldsanering op te zetten.

 

5-   Een GZ-psycholoog meldt een ouder aan bij het LMK wegens het vermoeden van een persoonlijkheidsstoornis die wellicht het functioneren en welzijn van de kinderen in gevaar kan brengen. Het LCC dient een inschatting te maken en een vervolgtraject middels de Raad op te zetten. (Meningen zijn geen feiten, dus is diagnostiek nodig).

 

6-   School meldt dat moeder kind te vroeg, om 8 uur, op schoolplein afzet. Niet wordt gemeld dat dit voorkomt wanneer beiden met wind méé fietsen, of de school al kwart over acht aanvangt. Degelijk onderzoek is dus nodig. Halve waarheden kunnen misleidend zijn.

 

Meldingen kunnen een diversiteit aan achtergronden hebben. Ook hier is directe communicatie tussen het LCC en de Raad noodzakelijk. De Raad onderzoekt, adviseert en indien nodig legt de Raad de zaak voor aan de rechter met het verzoek om maatregelen. Meestal zal een OTS met aanvullende specifiek gerichte hulp voldoende zijn om de situatie voor de kinderen te verbeteren.

 

Er zijn omstandigheden waarbij kinderen aan het zicht van de buitenwereld zijn onttrokken. Een belangrijke factor is het begrip ‘omgangsfrustratie’ en de oorzaken hiervan.

Wij beschouwen dit als een verborgen risicogroep, meestal éénoudergezinnen met soms een bedenkelijke nieuwe partner.

 

De SSF pleit er dan ook voor in die gevallen, waarbij sprake is van omgangsfrustratie (omgangssabotage), altijd over te gaan tot het uitvoeren van een beschermingsonderzoek met degelijke, brede voorlichting (Wat voelt een kind bij welk signaal?).

Omgangsfrustratie heeft vaak een gecompliceerde diepere onderliggende problematiek, mogelijk bij de verzorgende ouder zelf!

 

Juist de kinderen in de leeftijdsgroep van 0 tot 4 jaar vormen een extra kwetsbare groep en wel om de combinatie van de volgende redenen:

1- Deze kinderen zitten meestal niet op een kinderdagverblijf, peuterspeelzaal of voorschool.

2- Juist deze kinderen (kunnen) worden weggehouden bij de consultatiebureaus.

3- Een huisarts krijgt nauwelijks de gelegenheid deze kinderen te onderzoeken.

4- Vooral in de eerste 5 levensjaren bouwt een kind aan zijn gehechtheid.

 

Er is nagenoeg géén zicht op het welzijn van deze kinderen, ook bij het huidige G.I. niet. Er wordt te weinig aan interactiediagnostiek gedaan met beide ouders, omdat men moet werken naar het principe van "gelijke monniken gelijke kappen".

 

Juist de onderliggende redenen geven ons de meeste zorgen. Voornamelijk alleenstaande vrouwen en een klein percentage mannen gebruiken omgangsfrustratie om o.a. de onderstaande problematiek aan het zicht te onttrekken, met name:

1- Psychische problematiek, waaronder persoonlijkheidsstoornissen.

2- Suïcide neigingen.

3- Alcoholmisbruik.

4- Drugsmisbruik.

5- Mishandeling van de kinderen.

6- Verwaarlozing van de kinderen.

7- Langdurig de kinderen zonder toezicht alleen laten.

8- Huiselijk geweld tussen ouder en nieuwe partner en/of kinderen.

9- Financiële problematiek.

10- Opvoedkundige problematiek, pedagogisch onvermogen. Allergie tegen pedagogische boeken. Niet onderkennen dat bij het belang van het kind ook behoort zijn beide ouders duurzaam te ‘kennen’.

 

Uit de gezinsdrama’s van de afgelopen jaren kunnen wij leren, dat er herhaald sprake is geweest van aspecten uit de bovenstaande problematiek. Naast het niet matchen van deskundigheid bij de case door de gezinsvoogdij.

 

Natuurlijk zijn deze excessen niet volledig te voorkomen, maar juist het ontbreken van een bepaalde kundigere vorm van toezicht heeft de gelegenheid geschapen tot deze drama’s.  Er geschieden bovenmatig meer schadelijke valse positieven die de dwangzorg binnengehaald worden dan dat er excessen worden voorkomen.

 

Meldingen uit de directe omgeving van deze éénoudergezinnen zonder of met een nieuwe partner/stiefouder dienen dan ook zéér serieus genomen te worden, ook als de melding gedaan wordt door een familielid.

 

Naar onze mening is het niet eenvoudig om een simpele inschatting van risico’s rond de opvoeding en verzorging van kinderen te maken.

Wel lijkt het ons mogelijk om door een inventarisatie van de risico’s een vuistregel te gaan maken.

 

Als hulpmiddel gebruikt de SSF de volgende risico-factoren-driehoek met de navolgende drie hoofdelementen en tabellen:

Inhoud van de melding (tabel –1).

Leeftijd van de kinderen (tabel – 2).

Samenstelling van het gezin (tabel –3).

Om inzicht te krijgen in risicoverhogende factoren hebben wij in deze tabellen getracht de meldingen verder onder te verdelen in drie categorieën.

 

De tabellen geven een verduidelijking m.b.t. de samenhang tussen de aard van de melding, de leeftijd van de kinderen en de gezinssituatie c.q. gezinsomstandigheden.

Ook deze methode is niet volledig sluitend.  Wel denken wij een bijdrage te leveren met het inschatten van de problematiek en de mogelijke gevolgen. Het systeem staat of valt met de deskundigheid van het Landelijk Coördinatie Centrum (LCC).

 

Met hopelijk in de toekomst door het LCC verzamelde gegevens en ervaring moet het mogelijk zijn deze risico-inschatting verder uit te werken. Dit is één van de manieren waarop het LMK en het LCC  zelflerende organisaties kunnen worden

Jeugdbescherming is en blijft mensenwerk, nader onderzoek op dit punt is zeer zeker gewenst.

 

Dat de huidige reguliere jeugdzorg (G.I.'s) de kennis niet bij de case matcht, en dat nader onderzoek nodig is dat tot meer deskundigheid leidt, wordt bevestigd in grote onafhankelijke onderzoeken, zoals dat van het Donaldson Adoption Institute: “Keeping the Promise”, S.L. Smith[1], 2010, maar ook van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (kinderdoden onder toezicht) of de Kamercommissie Samson (misbruik onder toezicht). Zowel prof.dr. R.A.C. Hoksbergen (2000) als de SSF hebben gepleit voor doelgroep-ingangen tot meer gespecialiseerde en bij de doelgroep passende deskundigheid. Het idee was eerst een IBAP voor pleeg- en adoptiekinderen op te richten (ook voor herkennen van hechtingsstoornissen), en met die ervaring aan andere doelgroepingangen te denken.


[1] http://www.adoptioninstitute.org/research/2010_10_promises.php ;  IBAP: ISBN 90-805430-2-0, Hoksbergen, pag. 25 e.v.


HET MELDINGS- EN VERVOLGTRAJECT:

Het grote verschil tussen de bestaande situatie en ons voorstel is gelegen in de hiërarchische verhoudingen tussen de trajectonderdelen. Het LCC beoordeelt de melding in eerste instantie en draagt de zaken over aan de Raad, Officier van Justitie (OvJ) of aan beiden.

Nu is het aan de Raad en OvJ om de rechter te overtuigen om een maatregel op te leggen of af te wijzen.

Een strafmaatregel eindigt bij opgelegde tijdsduur.

Een beschermingsmaatregel eindigt alleen door een beslissing van de rechter tot opheffing.

De Raad vervult hierin de adviserende en uitvoerende rol.

Beslissingen worden ten alle tijden administratief verwerkt door het LCC.

Gegevens van meldingen, inbreng van ouders, rapportages en beslissingen mogen tijdens de jeugdjaren van het kind nimmer verloren gaan.

 

Ten alle tijden dienen meldingen, onderbouwingen, contactjournaals, diagnostische rapporten, én beslissingen in het databestand van het LCC te worden vastgelegd.

 

De beslissingen naar een vervolgstap worden genomen door het LCC, de Raad en de OvJ.

Maatregelen worden alleen door de rechter opgelegd (met LJN BD1113 als ruimte).

Maatregelen kunnen alleen worden stopgezet na de rechterlijk opgelegde vervaltermijn van maximaal een half of heel jaar óf middels een beslissing van de rechter na afweging van het advies van de Raad. Dit kan eveneens bij de Raad aangevraagd worden door het gezin. Er is tevens tuchtrecht.

 

Voornaamste doel is gelegen in het feit, dat de overheid volledig de touwtjes in handen blijft houden evenals de verantwoordelijkheid.

Delegeren van verantwoordelijkheden aan de particuliere sector (b.v. een stichting die bureau jeugdzorg in standhoudt) is ons inziens geen optie. 

 

Om een overzicht te geven van de te nemen beslissingen en routes verwijzen wij u naar de volgende pagina waarin dit gedetailleerd wordt weergegeven.



KLACHTRECHT EN CONSEQUENTIES:

'Een klacht is een gratis advies'.

 

Jeugdbescherming is mensenwerk.

Welke organisatie, maatregelen, onderzoeksmethodes en richtlijnen er ook zijn, er kan altijd iets mis gaan, hieraan valt niet te ontkomen.

 

Er bestaat een gezegde, te weten: ‘wie niet werkt, maakt geen fouten.’

De SSF heeft als motto: ‘wie niet werkt, maakt maar één fout.’

Wij menen te mogen aannemen, dat er bij de raadsafdelingen ‘jeugdbescherming’ (zoals in de gehele 'jeugdzorg') gewerkt wordt.

 

In het moeilijke traject van jeugdbescherming kan er al gauw iets mis gaan.

Op zich niet erg, als de gemaakte fouten maar spoedig hersteld kunnen worden. Even belangrijk is het gegeven, dat er van de gemaakte fouten geleerd wordt; zo ontstaat een zelf-lerende organisatie.

(De praktijk van decennia laat zien dat heel de 'jeugdzorg' enorm rigide werkt en nauwelijks gegronde klachten herstelt en van leerde).

 

In een beschermingstraject kan het op verschillende punten fout gaan, te weten:

1-              Met de aanmelding.

2-              Gedurende het vooronderzoek.

3-              Gedurende het beschermingsonderzoek.

4-              Met het opstellen van de raadsrapportage.

5-              Tijdens de gerechtelijke procedure (toetsing door de rechter).

6-              Gedurende het vervolg beschermingstraject middels de voogden / toeziend-voogden.

7-              Gedurende de heroverweging m.b.t. verlenging of beëindiging van een beschermingsmaatregel.

8-              Defensief gedrag vanuit het werk.

 

De SSF is van mening, dat de fouten gemaakt tijdens de aanmelding en vooronderzoek kunnen worden hersteld tijdens het beschermingsonderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming.

Mogelijke fouten en/of meningsverschillen tijdens de gerechtelijke procedure kan men trachten middels een hoger beroep te herstellen. Op deze mogelijkheden zullen wij niet verder ingaan.

 

Hoewel de Raad voor de Kinderbescherming over adequate onderzoeksmethoden beschikt, is dit geen garantie, dat de zaken feilloos zullen worden uitgevoerd.

 

De menselijke factoren, te weten:

1-              de persoonlijke maatschappelijke visie van de raadsonderzoeker,

2-              de attitude van de raadsonderzoeker en z’n blinde vlekken (hypocognitie of meineed),

3-              tunnelvisie als gevolg van het ontbreken van de hypothese èn contra-hypothese,

4-              het inlevingsvermogen van de raadsonderzoeker,

5-              de vooringenomenheid van de raadsonderzoeker,

6-              de seksespecifieke vooringenomenheid van de raadsonderzoeker,

7-              te weinig kennis van andere culturen in onze multiculturele samenleving,

8-              het niet onderkennen van gedragsstoornis als oorzaak; het niet laten diagnosticeren,

zullen invloed uitoefenen op de kwaliteit en doelmatigheid van de raadsonderzoeken en  -rapportages.

 

Het onderschatten c.q. afdekken door leidinggevenden van onderzoeken en rapportages, die als bedenkelijk kunnen worden aangemerkt, dient onverwijld te worden aangepakt.

 

De SSF blijft er op attenderen, dat er ten alle tijden een toetsing van de onderzoeksmethoden, raadsonderzoeken, raadsadviseringen en hopelijk straks ook de uitvoerende taken van de Raad voor de Kinderbescherming+  mogelijk moet blijven.

 

Deze toetsingsinstrumenten (beleidsregels met betrekking tot de werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming) zijn reeds voorhanden middels Normen 2000 (2e versie), en dienen overzichtelijk te zijn voor ouders en hun juridisch vertegenwoordigers.

 

In ons voorstel ‘Jeugdbescherming, plan van aanpak’ is de Raad een groter takenpakket toebedeeld.

Met name de specifiek aanvullende taken rond de beschermingsonderzoeken en uitvoeringstaken maken het nodig Normen 2000 aan te vullen met beleidsregels die deze aanvullende taken toetsbaar moeten maken (beroepscode, -ethiek, beëdiging en tuchtrecht zijn tevens middelen ter toetsing, tot kwaliteitsbewaking).

 

Hiervoor heeft de SSF twee redenen, te weten:

1-              Monitoren van de werkwijze en kennisniveau van de raadsonderdelen met als doelstelling te komen tot een hulpinstrument voor het landelijk management van de Raad voor de Kinderbescherming. Bijsturing van de organisatie is middels deze gratis informatiebron  zeer effectief.

2-              Er kunnen fouten gemaakt worden tijdens de raadsonderzoeken en de uitvoerende taken van de Raad. Middels het klachtrecht moet het mogelijk zijn bij gegrond-verklaarde klachten een herbeoordeling door de rechter te verzoeken. Hierdoor wordt het mogelijk gemaakte fouten te herstellen.

 

De Raad voor de Kinderbescherming heeft per 1 januari 2006 een reorganisatie ondergaan.

De SSF stelt een klachtenregeling voor, aangepast aan de nieuwe bestuurslagen.

1-              De klachten worden ingediend op het bureau van de Landelijk directie te Den Haag (MinJus).

2-              De klachten worden op het Landelijk Bureau door een apart op te richten afdeling geïn­dexeerd, beoordeeld en verwerkt. {Ook de rigide niet-gegronde klachten kunnen leerzaam zijn.}

3-              De mondelinge behandeling zal onder voorzitterschap van een medewerker vanuit het Landelijk Bureau op de betreffende vestiging worden behandeld in aanwezigheid van de betrokken cliënt, (indien nodig vergezelt van een vertrouwenspersoon), raadsmedewerker en teamleider.

4-              Het tijdsbestek tussen het ontvangen klaagschrift en beslissing dient een termijn van 8 à 12 weken niet te overschrijden.  (Voor de beleving van een kind kan dit al te lang zijn!).

5-              Als beroepsmogelijkheid dient het mogelijk te zijn om binnen 12 weken na de beslissing een appèlmemorie in te dienen bij een nieuw op te richten onafhankelijk Centrale Klachtencommissie. De leden van deze Centrale Klachtencommissie kunnen worden onttrokken uit de per 1 januari 2006 opgeheven Klachtencommissies I t/m V.  Er waren eens de Provinciale klachtencommissies jeugdhulpverlening (tot ca. 2000). De gezinnen bepalen de mate van openbaarheid. Toegang tot klachtrecht dient volgens Awb9:1 te geschieden (en daarbij dient men te meten met BW6:162 lid 2 en Beginselen van Behoorlijk Bestuur).

 

De consequenties:

 

Fouten worden er nu eenmaal gemaakt, met mensenwerk is dit niet te voorkomen.

Op zich is dit niet erg, maar het mag niet ten koste gaan van kinderen en/of de ouders. De ouders afwimpelen met een excuusbrief is nu eenmaal niet afdoende en zelfs ten sterkste af te raden. (Ontvankelijke kinderen voelen dit, met gevolg….)

 

Indien er fouten zijn gemaakt en het klaagschrift gegrond-verklaarde klachten bevat, dan zal dit rechtstreeks consequenties moeten hebben op de uitgebrachte rapportage en/of uitgebrachte adviezen. Dit betekent eveneens, dat de gerechtelijke beslissing zijn rechtsgrond heeft verloren.       

 

Indien de Raad voor de Kinderbescherming zijn geloofwaardigheid wil behouden, zal de Raad ook de consequenties moeten nemen om de gemaakte fouten te herstellen, ook al betekent dit een nieuwe gang naar de rechter. De benadeelden zullen eveneens gevrijwaard moeten blijven van extra kosten die een nieuwe zitting met zich meebrengt.

 

De SSF heeft meegemaakt, dat een onjuiste raadsrapportage met meer dan 80% gegrond-verklaarde klachten wel meer dan twintig rechtszittingen tot gevolg had om de zaken weer te herstellen. Deze uitstel-tactiek van de ‘jeugdzorg’ ervaart het kind, dat geneigd is de schuld van de inzet van jeugdzorg bij zichzelf te zoeken, met minderwaardigheids­complexen tot gevolg.

 

Los hiervan worden de Raad en de rechtbanken onnodig belast als gevolg van deze missers:  onderzoeken en zittingen moeten immers opnieuw worden uitgevoerd.

 

De SSF stelt zich dan ook de vraag wat nu goedkoper is:

1-              Bij een klaagschrift de zaak aanhouden totdat er een uitspraak is van de klachtencommissie,  of

2-              Hoger beroep aantekenen, nieuw verzoekschrift en behandeling enz.,  of

3-           Bij onenigheid artikel 24 lid 1 van het IVRK laten werken; open diagnostiek en zo nodig interactiediagnostiek.

 

Bij zeer nijpende zaken waarbij het welzijn van kinderen in gevaar komt, is het reëel om door te gaan en achteraf bij een terechte klacht de gehele zaak opnieuw te heroverwegen.   

 

Het terugdraaien van eerder genomen maatregelen dient dan ook een ‘must’ te zijn. Zeker gezien de schade die met een kinderbeschermingsmaatregel  als contra-indicatie gepaard gaat!

 

Fouten maken is menselijk, maar wendt dan ook de kracht en wijsheid aan om de gemaakte fouten te herstellen.

-o-

Het gehele rapport staat in Dropbox op https://www.dropbox.com/s/hjyxiropp33csur/2012-Verkort%20Jeugdbeschermingsplan-JzBlH.pdf?dl=0  .

 


Samenvatting/ Conclusie

 De gewone zorg voor jeugd dient te verlopen via een specialist.  De huisarts is bevoegd een verwijsbrief te schrijven.

 

Waar de diagnosticus/ specialist/ therapeut vermoedt dat er sprake kan zijn van verwaarlozing of mishandeling èn ziet dat de ouders niets effectueren van diens therapie, dan kan deze een melding doen aan het LMK, dat het LCC laat beoordelen; deze kan gebruik maken van de genormeerde Raad voor de kinderbescherming tot onderzoek.

 

De raad is het orgaan dat de rechter inroept; geen ander instituut of particulier orgaan. Ook niet bij verlengingen.

 

Bijgaand voorstel past in het deel Meldingen van vermoede kindermishandeling en -verwaarlozing. Scholen, artsen, familie of buurtbewoners kunnen hier de aanmelders zijn bij het LMK.

 

Het LCC staat dan voor deze meldingen centraal, en heeft landelijk overzicht en beheert dossiers/ verwijzingsindex.

Het Landelijk Meldpunt Kindermishandeling (LMK) laat de melding deskundig beoordelen bij het LCC en waar nodig schakelt deze de Raad in of bij strafzaken het Openbaar Ministerie in tot onderzoek.

Indien met degelijk onderzoek van de Raad een maatregel nodig is, kan deze aangevraagd worden bij de rechter. Het diagnostisch rapport van een passend deskundige dient de rechter te zien.

 

Het onderzoek van de Raad kan ook gezinnen een advies opleveren hulp te nemen bij een bepaalde deskundige, waar de zorg in vrijwillig kader blijft. De specialist kan na vermoedens alsnog een melding doen, deskundiger dan een sociaal werker, maar dient altijd onderzocht te worden.

 

Voor de jeugdwet in 2015:

 

- Gemeenten moeten enkel vrijwillige hulp laten verlenen (CJG  >>>  diagnosticus of specialist, waarna therapie en/of voorlichting en begeleiding).

    t/o

- Een Landelijke, goedkopere tak (dan VT nu) die meldingen behandelt: LMK  >>>  LCC  >>>  RvdK, genormeerd en tuchtrechtelijk ethisch (pag. 8+11)  >>>  beschermingskader of toch vrijwillig kader.

 

De beoordeling voor een kinderbeschermende maatregel dient geen werk te zijn van particuliere stichtingen.  Het is de verantwoordelijkheid van de overheid. En deze neemt de recente wetenschap op  https://jeugdzorgwetenschap.jimdosite.com/begin-wetenschap/  mee als contra-overweging.

 

Kindermishandeling is strafbaar. Men kan denken de bedreigende persoon een huis- of straatverbod op te leggen.  Dit hoeft niet per definitie een ouder te zijn.  Het kan ook een jeugdzorgwerker ofzo zijn.  Zelfs hebben we dossiers waar de gezinsvoogd de bedreiger van de integrale en langetermijn-belangen van het kind bleek.

 

Gewone jeugdhulpverlening dient geen fuik van ondeskundigheid (op sociaal werk-niveau)  te zijn, waar bijvoorbeeld gedragswetenschappers de cliënt niet zien (in gezinsvoogdij), hetwelk tegen diens beroepscode ingaat, maar omdat ouders meestal diens beroepsregistratie niet doorkrijgen van de gezinsvoogdij kan er geen tuchtklacht worden ingezet ter controle en zo nodig correctie.

 

Waar vermoedens bestaan van kindermishandeling en -verwaarlozing  is het L.M.K. meer aangewezen dan gedecentraliseerde AMHK’s.

Beoordeling, onderzoek en maatregelen dienen gestructureerd en degelijk te zijn om kwaliteit voor het kind te bieden.

Het IVRK artikel 24.1 geeft het opgroeiend kind het recht op de hóógst mogelijke mate van gezondheid en daarbij horende gezondheidszorg. Dat is hoger dan sociaal werk-niveau!

 

Het klachtrecht moet meer tot leerzaamheid en correctie leiden. Een Centrale klachtbeoordeling als appèl is nodig waar besturen defensief reageren. Gegrond-verklaringen moeten aanleiding zijn het Raadsrapport te herzien.

 

Uithuisplaatsen is schadelijk voor kinderen en dient het werkelijk en diagnostisch aangetoond uiterste middel te zijn.

 

De ouders mogen bepalen of de rechtszitting openbaar kan zijn; dit om evt. een getuige of deskundige toe te laten, en ter controle van de inzet van de rechter; hiervoor moet artikel 803 Rv aangepast worden, zodat dit artikel meer in overeenstemming komt met de basis van artikel 121 Grondwet.

 

De wetgever dient, nu de Jeugdwet  in 2015 is doorgegaan, niet de gebieden van kundigheid te noemen (een werkster die een pedagogisch boek las kan zich ook kundig noemen), doch expliciet aan te duiden (zoals Uitvoeringsbesluit bij de Wet op de jeugdzorg artikel 1) aan welke (universitaire)  opleidings­eisen moet worden voldaan en dat dezen beroepsgeregistreerd moeten zijn; bijvoorbeeld: orthopedagoog-generalist, kinderpsycholoog, met aantekening jGGZ, of jeugdpsychiater, onder wet BIG-arts/psych., NVO, NIP.  (Dus SKJ is volstrekt onvoldoende gekwalificeerd!). 

 

Mogelijk kan ook verwezen worden naar schuldsanering e.d..  Een maandelijkse kleine bijzondere bijstand is goedkoper dan een beschermingsmaatregel.

 

In de inleiding is vermeld, dat er vanuit gegaan wordt  de huidige wetgeving volledig te benutten; echter de implicatie van ‘de wet op de jeugdzorg’ in het Burgerlijk Wetboek en Burgerlijke Rechtsvordering (1 januari 2005) maakt het noodzakelijk de Stichting, bedoeld in artikel 1, onder F, van de Wet op de Jeugdzorg’ (en zo ook bij de Jeugdwet) wederom te vervangen door ‘de Raad voor de Kinderbescherming’.

 

 Het preventief brééd voorlichten aan ouders is een grote noodzaak om hen te leren bewust te worden wat een kind voelt bij bepaalde signalen. Daarna kan een mentale keuze gemaakt worden door de ouders.  Daarop is beter te wegen voor een vervolgtraject. Dit voorlichten wordt erg gemist door OTS-ouders!


Ook kinderrechters moeten kennis hebben van de schadelijke gevolgen van een kinderbeschermingsmaatregel, opdat men beter onderzoek en weegt met die tweede schaal  van de weegschaal van Vrouwe Justitia.